Lang geleden had mijn oma een robot. Nee, niet zo’n remake naar de menselijke maat, maar een
technische constructie van metalen rechthoeken, voor armen en benen, en
vierkanten voor romp en hoofd. Tijdens logeerpartijen haalde ze dit dure speelgoed
weleens tevoorschijn. Met krakende scharnieren bewoog hij zich door de kamer,
zijn voeten soms vasthakend in het tapijt. Zelfs als hij zijn evenwicht verloor
en zijwaarts stortte, bleven zijn benen gewoon doorlopen in de lucht. IJzerenheinig
onbewogen. Het mooiste was het vlammetje in zijn buik, dat je door een klein
venstertje kon zien. “Een vuursteentje,” benoemde mijn grootmoeder de warmtebron
die ik als kind niet goed begreep. Eigenlijk nog steeds niet.
Tegenwoordig staan we voor heel andere robots in vuur en
vlam. De looks van de nieuwe
generatie kunstmensen is nauwelijks van ‘echt’ te onderscheiden. Waren het
eerst vooral als astronaut aangeklede spelers in de science fiction films, tegenwoordig doet robotisering haar intrede op
steeds meer velden van ons dagelijks bestaan. De robotarm in de fabriek,
onvermoeibaar voor programmeerbare werkzaamheden, en nimmer gevaar van RSI. De
robot in de zorgsector om verzorgenden het fysiek zware werk uit handen te
nemen. En niet te vergeten de robot in de operatiekamer, voor chirurgische
ingrepen op plekken die voor mensenhanden moeilijk bereikbaar zijn.
Stiekempjes denk ik zelfs weleens aan de robot achter ‘het
raam’. Onvermoeibaar en altijd in vorm. Uiting van een verdorven geest? Maar
niet volledig onrealistisch, als je ziet dat de buitenkant van de robots van nu
met gemak kan wedijveren met een supermodel.
En de binnenkant? Ook daaraan wordt hard gewerkt. Robots stampvol
kunstmatige intelligentie bezitten een brein dat fungeert als het ultieme model
van de mens. Als je in ogenschouw neemt wat mensen elkaar kunnen aandoen, vergt
het weinig fantasie te denken dat sommige exemplaren van vlees en bloed minder
gevoel door hun aderen hebben stromen dan zo’n ingenieus voorgeprogrammeerde
roestvaste broeder.
De robot wordt niet alleen steeds meer mens. De mens wordt ook steeds
meer robot.
Het plaatsen van een pacemaker in het hoofd schijnt
iemand voorgoed van depressieve en naargeestige impulsen te kunnen verlossen. Ook
aan de buitenkant laten we niets meer aan het toeval over. Borsten die gaan
hangen? Trotseer de zwaartekracht met implantaten. Geloken oogleden?
Optrekken die boel! Rimpeltjes rond de lip, afhangende mondhoeken, een zich verdiepende
plooi bij de neus, ingevallen wangen? Allemaal weg te spuiten, te liften en te hermodeleren.
Dergelijke kunstgrepen maken het onmogelijke tot waarheid: vijftigplussers die
door het leven springen als dartele dertiger.
Mens en robot groeien steeds meer naar elkander toe. Is
dat niet gevaarlijk? Weten we straks nog wel het verschil? Ach, misschien moet
ik gewoon blij zijn met wat ‘we’ allemaal kunnen tegenwoordig.
Wat mij nou écht het summum lijkt, is een robot die
gewoon oud kan worden. Eentje met lachrimpeltjes in het gelaat, zodat je ziet: deze
heeft gelééfd.
Of nee, dat is toch wel een erg eng idee.