dinsdag 30 juli 2013

Omscholen?

Twintig jaar terug verloor ik mijn werk. Een grote carrière was het niet, mijn parttimebaan, wel perfect te combineren met een jong gezin. Het salaris was ook niet om over naar huis te schrijven. Evengoed een gemis, vooral gevoelsmatig. Je hand ophouden bij je partner was destijds nog lang niet zo vreemd als nu – girlpower en machamoederschap – maar ik vond het niet oké.

Het verdwijnen van de dagelijkse drijfveer om op de fiets van basisschool naar werkplek te scheuren en op tijd (lees: vóórdat de school uitging) weer terug, voelde eventjes als verlichting. Daarna als groot verlies. Toen alle planten buiten hadden gestaan, lekker natgeregend en stofvrij, en alle kussens van de bank in de wasmachine hadden gezeten, wist ik van gekkigheid niet meer wat te doen. Met zoveel vrije tijd te vullen, kreeg ik al keuzestress voordat het bestond.

Omscholen, doorleren en opnieuw beginnen. Totdat de wereld grondig veranderde. Dit keer niet alleen de mijne. Allerlei vaklieden en specialisten zijn ineens overbodig. De handige timmerman heeft zijn hamer noodgedwongen verruild voor een hengel. De helft van het zelf ontworpen bedrijfspand van een architectenbureau echoot eng hol door de leegte, en de struise operatieassistente die de laatste jaren als vliegende keep haar handen in latex handschoenen stak in allerlei ziekenhuizen, is verdacht vaak aan het bloemschikken.

Baanbreed overleven gaat nu om ‘thinking out of the box’ en grensverleggend denken. Als er iemand is die daartoe prima in staat is, zijn het wel Natascha, Elena en Olga; Russische vrouwen die dolgraag naar Nederland willen komen om ‘mijn dromen’ te vervullen. Het idee is prima, alleen gemikt in de verkeerde mailbox, ben ik bang. Ik heb er weleens eentje teruggeschreven dat ik haar best de Zaanse Schans wil laten zien, maar nooit een reactie gekregen.  

Niet alleen op internationale schaal heeft mailverkeer de papieren communicatie verdrongen. Er rolt hier zelden nog een vakantiekaartje, laat staan een persoonlijk geadresseerde brief in de bus, dat maakt een beroepsgroep bijna overbodig. De postbodes hadden een in het oog springende methode om daartegen te protesteren. Nu ze hun werkpet aan de kapstok konden laten hangen, stapten ze met stripteaseflair uit hun werkkostuum.
De publieke opinie over tekst lijkt ook steeds minder om het lijf te hebben: 
“Letters en woorden rijgen, dat kan iedereen!” 
In die context begin ik een beetje onrustig op mijn stoel te draaien. Nu klim ik nog altijd in de pen voor het verdienen van de kost, maar misschien toch eens een omschoolcursus overwegen? Bijvoorbeeld… paaldansen?


Een lange levensweg

“Binnen!”
Haar stem vanachter de dichte deur klinkt opvallend monter. De rijzige gestalte in de fauteuil voor het raam past er perfect bij. De, ook al stevige, handdruk komt vanonder een kleurrijke omslagdoek. “Zelf gehaakt.” Zelfverzekerd neemt ze direct het heft in handen. De rode draad van haar overtuiging is in de loop van haar leven steeds meer gebaseerd geraakt op drie boeddhistische waarheden. Onthechting. Mededogen met de misdeelden. Aanvaarding van het levenslot. Kortweg weer te geven als OMA. “In hoofdletters!” 

Die kapitalen onderstrepen de krachtige wijze waarop ze haar leven heeft geleefd.
Na het overlijden van haar man bezocht ze regelmatig de begraafplaats. In haar scootmobiel. Op een middag ging het mis. Ze verloor haar evenwicht en belandde in een brede sloot. Met haar been geklemd tussen accu’s en stuurkolom maakte paniek plaats voor berusting, en het besef dat dit het einde was.
En toen was daar die wielrenner, die zijn racefiets in het gras gooide en naast haar sprong om haar hoofd boven water te houden. En de buschauffeur die vanaf zijn hoge zitplaats een ambulance belde. En de dokter, die adviseerde veel rust te houden met haar, gelukkig alleen gekneusde, been.
Maar hij zei méér. “U hebt geluk gehad. Het was duidelijk uw tijd nog niet. U hebt nog een taak te vervullen.” Wat spottend had ze geluisterd. Hoe kon een weduwe van bijna 80, met beide kinderen allang zelfstandig, nog een taak hebben?

Terwijl de woorden van de arts begonnen te vervagen, boekte ze een vakantiereisje op een schip. Een week lang genieten van voorbij glijdende vergezichten. Toen was er, bij het afscheid, die flard van een gesprek tussen een verzorgster en een oude man die er tegenop zag naar huis te gaan. Terug naar de eenzaamheid die nu al tien jaar duurde. Ze aarzelde slechts één moment, en nodigde hem uit voor koffie bij haar thuis. Het werd een LAT-relatie van zeven jaar, die duurde tot zijn kinderen kwamen vertellen dat hij ’s nachts een hartstilstand had gehad. Hij was toen 87 jaar.

De blijdschap over die mooie toegift, en het besef dat er inderdaad nog een belangrijke opdracht te vervullen was, overstemt het verdriet: “Een eenzaam mens opvangen. Ik heb er nooit spijt van gehad.”

Eigenlijk al half vertrekkend, vraag ik het terloops. Of ze het naar haar zin heeft, in dit zorgcentrum. Haar adem stokt en woordeloos gebaart ze me dat ik haar iets moet aanreiken. Een verstild portretje in zwart, wit en grijs. Een vrouw en een meisje. De wijze waarop ze, zij aan zij, strak in de lens blikken, vertelt zwijgend een eigen verhaal. De tranen in haar ogen zeggen de rest.

Op de Afsluitdijk, terug naar huis, maken haar afscheidswoorden mijn zicht even wat minder scherp. “Ze zijn hier lief voor mij, dat ben ik niet gewend.”

Dus zelfs na dik 80 jaar zijn zulke sporen nog niet uitgewist? De sterkte van iemands karakter blijkt in de meest moeilijke omstandigheden. Ik heb nog een lange weg te gaan.


dinsdag 16 juli 2013

Weerpraatje


Het gebeurt regelmatig. Heb je je nét geïnstalleerd in een zonnestoel, bikini aan, verantwoord ingesmeerd, goed boek in de hand, glas water onder grijpbereik en dan… schuift er een wolk voor de zon. Nee, niet zo’n vrolijk witwollig schapenwolkje dat zo weer voorbij dartelt, maar een dikke grijze mammoet die met geen tien paarden van zijn plek is te krijgen. Koud, kippenvel en… kleren maar weer aan.

En hij had het nog zó gezegd, gisteren, aan het einde van het journaal:
“Morgenmiddag zonnig.”
’s Avonds bespeur ik geen greintje schaamte op ‘s weermans gezicht. Hogedrukfronten die een heel eigen leven zijn gaan leiden, tijdschema’s die net even anders zijn ingevuld dan voorspeld. Toegegeven, Einstein voorspelde het al met zijn relativiteitstheorie (E is MC2): tijd en ruimte zijn rekbare begrippen. Maar in het geval van professionele ‘wederwaardigheden’ vullen dergelijke praatjes toch geen gaatjes?

Zou het komen doordat de boodschapper nou eenmaal altijd ‘de lul’ is? Neem die beroerde zomer van een paar jaar terug. (wanneer precies weet ik niet meer; de laatste zomers op rij leven vormen in mijn gedachten één gezamenlijk somberfront, als een soort voorbode van de herfst). Erwin Krol verscheen iedere avond monter op de buis. Was het bij gebrek aan zonneschijn dat hij zelf zo stralend probeerde te ogen? Zijn uitgesproken voorspellingen – wind, regen, koudedepressies – sloten niet aan bij zijn dagelijkse slotzinnetje: “Dát is nou zomer!” Er waren er vast meer die zich ergerden aan deze contradictio in terminis. Ineens was hij verdacht snel van de buis.



De weermannen van nu doen het slimmer. Hun dagelijkse weercurve verpakken ze in een breed gearceerde lijn die zich zo’n beetje uitstrekt van minus vijf en tot 25 in de plus. Hoezo voorspellen? Met zo’n ‘hetkanvriezenhetkandooientheorie’ kan ik het ook!

De allerbeste dekmantel zag en hoorde ik ooit bij de Noren. Tijdens een dagje pretpark begon het van de één op de andere minuut keihard te regenen. In plaats van mopperen, verhieven de Noren zich als één man vanaf de houten tribune rond het optreden van een clown. Ze toverden ritselende regenjassen tevoorschijn, en met de hele familie in plastic gehuld ging het spektakel onverdroten voort. Toen ik een van hen daar later met een mengeling van verbazing en bewondering op aansprak, maakte hij me gul wegwijs in volkswijsheid nummer één: “Er bestaat geen fout weer, alleen maar foute kleer*.”

Hier komen we niet verder dan die Oudhollandse wijsheid: ‘achter de wolken schijnt de zon’. Oké, niet helemaal onwaar. Ik weet nog goed hoe ik als kind bij de allereerste keer in het vliegtuig diep onder de indruk was van die bijzondere ontdekking: boven de witte wattendeken schijnt altijd de zon (behalve natuurlijk ‘s nachts).

Evengoed een vriendelijk verzoek aan onze nationale weersvoorspellers. Wilt u graag bij de volgende zonnige belofte even vermelden of deze geldt voor boven of onder het wolkendek? Dan raak ik tenminste niet voor niets ‘in de wolken’. Bij die vrijblijvende adviezen van nu voel ik me soms volkomen weerloos.



*vrij vertaald, in het Noors rijmt het van nature wat beter


vrijdag 12 juli 2013

Lekker bijbabbelen?


Contacten onderhouden, dat gaat tegenwoordig anders dan vroeger. ‘Meid, hoe gaat het met je?’ bij een kopje thee, wordt maar al te vaak vervangen door een losse flodder ‘Whats ap?’. En eerlijk gezegd, de gezichten van mijn meeste vrienden zie ik minder in ‘real life’ dan in het digitale ‘book of faces’. En toch, in deze moderne tijd waarin ‘tablet’ nog weinig meer doet denken aan Droste of Verkade, bestaan ze gelukkig nog wel, de levensechte gesprekjes in kroeg of op terras. Vaak leuk, maar soms… kan ik er geen chocola van maken.



Ze zit er al als ik binnenkom, in haar ogen die welbekende popelende blik. Ze gunt me nog net gelegenheid een snelle bestelling te plaatsen, dan steekt ze van wal. Haar openingsvraag - “Wanneer hebben wij elkaar voor het laatst gezien?” -  is een retorische. Zij weet het nog precies, zegt iets beschuldigends in haar blik: veel te lang geleden! Die datum is belangrijk, daarmee lijkt ze moeiteloos de draad van het vorige gesprek op te pikken. Ik mocht eens een belangrijke gebeurtenis in haar leven missen. Haar onderbreken hoef ik niet te proberen. Er is maar één kapitein op het conversatieschip.

Tussen alle bedrijven door heeft ze ook nog de nodige ziektes weten te overwinnen. Niet zomaar een griepje met een snufje en een kuchje, nee megasterke paardenmiddelen kwamen er in haar virusoorlog aan te pas. En haar menoperiode? Dat is geen pauze, maar complete wapenstilstand. Iedere ochtend moet ze dweilen, plassen zweet liggen er onder het bed. En dat lukt bijna niet - “Je weet wel hè?” -, met die rug van haar kan ze echt geen kant meer op. De teneur is in mineur.

Zo ratelt ze maar door. ‘Een langspeelplaat’ noemden ze dat vroeger, maar die bestaan ook al bijna niet meer. Bovendien, met vinyl kwam het eindelijk nog eens tot een einde, maar deze onewomanshow gaat verder dan het gaatje. Klaterend rollen ze over tafel, al haar wetenswaardigheden. Het kost me moeite om de draad niet kwijt te raken.
Communicerende vaten? Er is er hier maar eentje die wat zegt, ik zit er maar zo’n beetje voor praatpaal bij. Heus, ik doe mijn uiterste best op de bijbehorende gezichtsuitdrukkingen, maar op de juiste momenten instemmend knikken wordt bijna knikkebollen. Alleen maar luisteren, dat is dodelijk vermoeiend.

Het is dat de serveerster tijdig komt vragen of we nog wat willen drinken, anders was ik vast verdronken in die spraakwaterval. Zou ze ook in staat geweest zijn tot reddend zwemmen?
En dan, net als ik wil vluchten naar het toilet voor één minuutje rust, is het voorbij.
Mijn gesprekspartner vraagt de rekening. Wij betalen ieder de helft, het BTW-bonnetje is voor haar. “Er moet tenslotte wel wat af te trekken zijn.”
In die context vind ik het bijna (mono)logisch; deze kouterij heeft meer van een zakelijke overeenkomst dan van vriendschap. Maar hé, waarom krijg ik dan eigenlijk niet het aftrekvoordeel?
Ik bedoel maar: spreken is zilver, maar zwijgen…?



PS.
Haar afscheidswoorden “Wat hebben we weer lekker gepraat,” doen me denken aan het grapje van de olifant en de muis samen op de brug, waarbij de muis zegt: “Wat lopen we hard te stampen.”
Een vrouw een ‘doos’ noemen, vind ik niet kunnen, maar het woord ‘babbelbox’ is bijna onvermijdelijk. Zelf voel ik even meer verwantschap met een volgestort VAM-vat.

Gelukkig is dit een verhaaltje ‘uit de oude doos’, want zulke contacten probeer ik zoveel mogelijk te vervangen door vriendinnen die wél geneigd zijn tot de dialoog. Laat de egotrippers maar lekker met elkaar gaan vechten om het laatste woord. En het eerste. En alle woorden daar tussenin.

woensdag 10 juli 2013

Echt Bijzonder!

Er waren eens twee typen mensen. Goeie en slechte, makkelijk zat.
Alleen… hoe kon je eigenlijk weten welk van de twee je vóór je had?



De jeugd heeft de toekomst. Maar hoe verder je geboorte achter je ligt, hoe meer je aangeboren intuïtie lijkt te vervagen. Des te volwassener ik werd in jaren, des te meer ik de grip leek te verliezen op het onderscheid tussen ‘goed’ en ‘slecht’. Na iedere ronde verjaarskaarsjes uitblazen groeide de twijfel of die strikte scheidslijn eigenlijk wel bestond.

We worden bedrogen waar we bij staan. Onze hersens zetten alles overeind wat onze ogen ondersteboven zien. Zonder dat omzettingsproces zagen we de wereld op zijn kop. Maar wie weet ís de wereld wel upside down en weten we niet beter. Stel je voor! Lionel Richie zong het toch al? Het kan echt: dancing on the ceiling.

Dansend door het leven, dat leek een mooie manier om staande te blijven. In sprookjes! Want in werkelijkheid brachten rake klappen me vaker uit balans dan dizzy zwieren van genot.
Het duurde lang voordat ik dat durfde te bekennen, vooral aan mezelf. Loyaliteit aan waar je vandaan komt is geen sprookje, maar een talent van nature.
Zelf nadenken was niet nodig. Hoe ik mijn leven moest leiden werd me haarscherp voorgespiegeld. Maar op een dag viel, onvermijdelijk, de spiegel in gruzelementen, en ik ging verder op de tast.

Een reis door de tijd begon als angstsprong in het diepe. Als de nood maar hoog genoeg is, word je dapper als een leeuw. Mét vleugels. Een beetje uit het lood geslagen en mijn richtinggevoel kwijt was er nog één duidelijke koers: vluchten voor mijn verdriet.

In de loop der jaren hebben ze gelukkig wat aan klankkracht verloren, maar toch weerklinken ze nog, die echo’s uit het verleden. Jubelgeschal verdienen de dierbare vrienden die bereid zijn te luisteren naar af en toe een valse noot.
Stoïcijns en uitdrukkingsloos staan de ogen van degenen die zich moreel verplicht voelen hun betrokkenheid te simuleren, ondertussen denkend aan wanneer ik uitgepraat zal zijn. Niets in hun blik verraadt dat ze snappen hoe het voelt. Geen idee waarover ik het heb. Gelukkig maar, voor hen om wie de wereld bijna vanzelfsprekend draait, aan de goede ‘zelfkant’ van de maatschappij.

Vandaag bevond ik me weer even aan de ándere kant. De gevangenis. Iedere keer hoop ik maar dat het niet zo erg opvalt, dat het ontbreken van mijn basis geen al te sterk fundament vormt om op te bouwen. Hoewel, misschien is het wel juist daardoor dat ik me bijna één voel met de mensen mét een ‘verleden’? Andersom werkt het kennelijk net zo. De man die veroordeeld is tot bijna vier jaar omdat hij niet zachtzinnig te werk is gegaan, juist hij pikt mijn verdriet haarscherp op. Ze stuiteren in een bodemloze put, zijn vijf woordjes die onze rolverdeling even abrupt ondersteboven keert:
“Jij bent een bijzonder mens.”


Als ik even later, weer buiten, mijn ogen achter mijn zonnebril verstop, beslaan de glazen. Ik weet niet zo zeker of dat is van blijdschap of verdriet. Wat ik wel weet – opnieuw – is dat het niet bestaat: die strakke scheiding tussen goed en kwaad. En dat besef, dát is pas echt bijzonder!


woensdag 3 juli 2013

Mooie binnenkomer


Niets zo mooi als iets wat je niet helemaal verstaat. Waar een waas van mysterie omheen hangt, waardoor je nét niet (of misschien zelfs helemaal niet) begrijpt wat er gezegd wordt. Of gezongen, nóg beter. Vroeger kon ik – fooneeties – vele liedteksten (sorry, songlyrics) meezingen met Avro’s Toppop Discoshoooow. Totdat Gerard Cox op nummer één kwam te staan. ’t Is weer voorbij die mooie zomer. Nou, daar was geen aardigheid meer aan, want van kop tot teen te verstaan.



Het zomerse feestgevoel verdween helemaal toen ik eenmaal de betekenis leerde kennen van al die vreemde woorden. Flowerpower verliest subiet zijn kracht bij de associatie met zo’n zakje poeder van de bloemist. En die zo prachtig aaneengeregen nasale klanken van mamangkoeplupèn vallen in kruimels uiteen als je eenmaal door hebt dat moeder niets anders doet dan het brood in plakken snijden. En bovendien, waarom koopt ze geen voorgesneden boerenbruin bij de bakker?

Naarmate ik meer kennis kreeg van Engels, Duits en Frans begon ik mijn eigen taal weer meer te waarderen. Ik begon me zelfs een beetje te ergeren aan dat interessantdoenerige ‘international business’-gedoe. Human resource management? M’n neus! Waarom niet gewoon personeelszaken?
En waar is die ouwe, vertrouwde typiste van toen gebleven? Uitgewist door de office management assistent.

Toen ik besloot van tekst mijn beroep te maken, waren er opdrachtgevers die het wel plezierig vonden hun folders (en later ook webteksten) te laten larderen met wat internationaal jargon. Vooral om te imponeren. Overdreven opgeklopte buitenlandse termen probeerde ik zoveel mogelijk te vermijden. Maar, eerlijk is eerlijk, een overdosis aan overtuigingskracht heb ik nooit ingebracht om hen op andere gedachten te brengen. Zij kennen als geen ander het gangbare jargon van hun branche (eh… vak). En zeg nou zelf, wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Bovendien ben ik niet zo’n taalpurist in hart en nieren dat ik niet wil inzien dat een leenwoord soms beter ‘bekt’. Bij het vervangen van ‘attachment’ door ‘aanhangsel’ krijg je toch al snel een vieze smaak in de mond.

Maar er zijn grenzen! Toen ik afgelopen zaterdagmorgen ging shoppen bij de plaatselijke super, reed er vlak voor bij een witte automobiel onder de slagboom door. De chauffeur en ik parkeerden precies naast elkaar in de door stippellijnen gescheiden vakken. Hij was nét even eerder uitgestapt dan ik, en dat gaf me de kans zijn met kracht dichtgegooide portier te bekijken. Vooral de letteropdruk trok de aandacht. ‘Entrance Solutions’. Deuren dus!

Zou zo’n kreet echt de oplossing zijn om meer klanten trekken? De ‘mooie binnenkomer’ om meer in- en uitgangen aan te kleden? In dat geval, laten we hopen dat er een puur Hollands productieproces aan ten grondslag ligt, als winst voor onze economie. Deuren, gefabriceerd van stevig staal van vaderlandse bodem. Ik zou zeggen: moer-staal. 


maandag 1 juli 2013

Vijf kilo gezondheid, in een bontjas



Terugkomen van vakantie is vaak een rare gewaarwording. Zodra je over de drempel stapt, gaat de knop om. De koffers vol vuile was moeten open, de wasmachine moet gevuld. De computer moet aan, want de mailbox moet geleegd. De persoonlijke post moet worden uitgegraven tussen de stapels reclamefolders en kranten met oud nieuws.  

Onkruid in de tuin, spinnenwebben tegen de ramen, dorstige planten in de vensterbank. Zoveel dingen die om aandacht vragen, schrééuwen…even geen idee waar te beginnen. Waarom lukt het niet dat relaxte vakantietempo vast te houden? Waarom moet er zoveel moeten?

Ineens staat hij middenin de huiskamer. Onze ouwe trouwe rooie kater. Thuis gebleven, omdat hij het haat voor twee weken opgesloten te worden achter de tralies van het dierenpensioen. Dankzij de goede zorgen van de buurvrouw, die dagelijks de bakjes brokken komt vullen, kon hij blijven bivakkeren op zijn vertrouwde stek.
Evengoed werden we vroeger bij thuiskomst vaak wat bozig begroet, wat héét: glad genegeerd. Want het was geen manier om hem in de steek te laten, was de niet mis te verstane taal in zijn felle groene ogen, die de eerste dagen vooral langs ons heen staarden. Oprecht contact, dat moet je verdienen. Dat die negeersessies tegenwoordig niet meer als strafmaat worden gehanteerd, is vooral een zaak van eigenbelang. Want ha, nu kan het aaien direct weer beginnen, zodra we thuis zijn.


Nu is-ie terug, die verwijtende blik. Als sfinxachtig standbeeld heeft katermans zich tussen de vakantiekoffers geposteerd. Als de personificatie van beschuldiging blikt hij naar boven. Pas als hij op stille kussenvoetjes een stukje door de kamer sluipt, valt het me op. Hij loopt op drie poten.
Nog diezelfde middag zitten we bij de dierenarts. Een diagnose stellen blijkt lastig. Na wat knijpen en voelen is er nog niets duidelijk. Zelfs het scheren van het zere pootje (oh wat mager, zonder al dat haar) biedt geen soelaas. Even later staan we oog in oog met levensgrote röntgenfoto’s. Het zou een tumor kunnen zijn, maar laten we uitgaan van de minst erge optie - een ontsteking - stelt de dierenarts gerust. Met een doos vol antibioticapillen, een pijnstillend drankje en een luid miauwende kater rijden we terug naar huis. En bijna 200 euro armer, een fikse verhoging van het vakantiebudget.


’s Avonds laat de patiënt zich koesteren op mijn schoot. Al kroelend door de warme vacht, denk ik bijna automatisch aan wat ik ooit las: het aaien van een hond, kat of konijn is stress-, cholesterol- en bloeddrukverlagend. Dat komt door het vrijkomen van het hormoon oxytocine, luidt de wetenschappelijke vertaalslag. Lekker rustgevend, heet het in gewone taal. De droger roept met indringend gepiep, maar ik heb een goed excuus om te blijven zitten. Even structureel werken aan mijn gezondheid, met een snorrend kacheltje op de knieën. Is er een betere manier van ont-moeten? Deze is in ieder geval onbetaalbaar.