dinsdag 25 maart 2014

Boormans


Boormans is niet meer. De tumor in zijn kaak groeide en groeide, tegen de klippen op. Bloedverlies en heel veel stinken. Spinnen deed hij nog wel. Vooral in zijn favoriete positie, op schoot. Op het laatst droeg ik bijna alleen nog ouwe joggingbroeken, waarop hij mocht kwijlen. Vorige week zijn we naar de dierenarts geweest. Aan het einde van de dag, om niet omringd te zijn door al die happy dierenbezitters die na een pilletje of prikje in Fikkie of Babbel weer huppelend naar huis gaan. Ik zat op de terugweg met een doos op schoot.
 

De eerste keer dat ik hem zag, was ook in een doos. Tussen zijn broertjes en zusjes lag hij enthousiast te trappelen tegen zijn moeders buik, om de warme melkstroom aan de gang te houden. De doos stond in de garage van een tuin die we bezochten op de jaarlijkse ‘Open Tuinen Dag’. Goeie timing, want fauna kan mij persoonlijk meer bekoren dan flora. En zeker zo’n pluizig kitten is be-to-ve-rend.
“Je mag’m meeniemen,” riep de eigenaar enthousiast.
Tegen mijn sputterende echtgenoot ‘dat we al twee katten hadden’ had hij ook zijn woordje klaar. “Waar er twee benne, is er ook wel plaats voor drie.”
  
Zo geschiedde. Een paar weken – wat groter gegroeid – later. Hij zag, kwam en overwon.
De bijnaam ‘Lullo’, die hij al gauw kreeg vanwege zijn macho mannetjesgedrag tegenover onze twee veel oudere poezendames, bleek hem bij nader inzien niet echt op het lijf geschreven. Zo stoer was hij eigenlijk niet, het was gewoon naïeve speelserigheid geweest.



“Je moet wel een beetje stoer zijn,” zei mijn echtgenoot, toen ik mijn tranen bijna niet binnen kon houden, met het mandje op schoot met daarin een klaaglijk miauwende kater.
Miauwen in de auto heeft hij altijd gedaan. De laatste tijd vaak. De rit naar de dierenarts maakten we regelmatig, want hij mankeerde nogal eens wat.
Na een ‘gipsbeen’, een oogkap (zes weken lang, na een oogoperatie) en talloze penicillinekuren om de nodige ontstekingen te lijf te gaan, klonk zijn ‘gehuil’ nu anders. Alsof hij wel degelijk ging beseffen wat er hem boven het katerhoofd hing.
Op de behandeltafel, inmiddels vertrouwd geworden na de vele keren doktersbezoek, wilde hij direct weer terug kruipen in zijn plastic mandje.

Het afscheidspraatje van de dierenarts, parallel aan het inspuiten van een supergrote dosis felroze slaapmiddel, had hij vast veel vaker gehouden. Maar het hielp wel. Een beetje. Over dat dieren niet beseffen dat ze gaan sterven omdat ze – anders dan mensen – weinig tijdsbesef hebben. En dus ook niet verdrietig zijn omdat ze ‘de toekomst’ verliezen bij het overlijden.


“Rottig voor je,” sprak de volgende dag de vrouw van een boer haar meelevende woorden. Extra lief uit haar mond, want in háár leven hebben katten een taak; de stal vrij houden van muisgespuis. De functie van mijn ouwe (in leeftijd jammer genoeg niet eens zo oud geworden) rooie kater? Eigenlijk niet meer dan overal in de weg liggen.
Mijn bollen wol blijven nu haarvrij. Het toetsenbord van de PC is helemaal voor mij, ook als er net toevallig een straaltje zonneschijn op valt. Op het douchematje hoef ik me niet meer wijdbeens balancerend af te drogen, nog een boze blik ook als ik per ongeluk op hem lekte. En in alle vensterbanken is weer plaats voor plantenpotten. Maar het is kaal en leeg in huis.

Ik ben hem blijven aaien totdat – de woorden van de dierendokter, ook zo mooi – zijn ogen ‘gebroken’ waren. Hij ligt nu begraven in de achtertuin, vlakbij de treurwilg, met een eigen grafsteentje met hopelijk watervaste viltstiftletters.


Het duurt nog eventjes voordat er een nieuwe kat of kattin intrede doet in ons huis en hart. Maar dat gebeurt. Ze hebben ook nog eens negen levens, toch? Dus wie weet…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten