Boormans is
niet meer. De tumor in zijn kaak groeide en groeide, tegen de klippen op.
Bloedverlies en heel veel stinken. Spinnen deed hij nog wel. Vooral in zijn
favoriete positie, op schoot. Op het laatst droeg ik bijna alleen nog ouwe
joggingbroeken, waarop hij mocht kwijlen. Vorige week zijn we naar de
dierenarts geweest. Aan het einde van de dag, om niet omringd te zijn door al
die happy dierenbezitters die na een pilletje of prikje in Fikkie of Babbel
weer huppelend naar huis gaan. Ik zat op de terugweg met een doos op schoot.
De eerste keer dat ik hem zag, was ook in een doos.
Tussen zijn broertjes en zusjes lag hij enthousiast te trappelen tegen zijn
moeders buik, om de warme melkstroom aan de gang te houden. De doos stond in de
garage van een tuin die we bezochten op de jaarlijkse ‘Open Tuinen Dag’. Goeie
timing, want fauna kan mij persoonlijk meer bekoren dan flora. En zeker zo’n
pluizig kitten is be-to-ve-rend.
“Je mag’m meeniemen,” riep de eigenaar enthousiast.
Tegen mijn sputterende echtgenoot ‘dat we al twee
katten hadden’ had hij ook zijn woordje klaar. “Waar er twee benne, is er ook
wel plaats voor drie.”
Zo geschiedde. Een paar weken – wat groter gegroeid –
later. Hij zag, kwam en overwon.
De bijnaam ‘Lullo’, die hij al gauw kreeg vanwege zijn
macho mannetjesgedrag tegenover onze twee veel oudere poezendames, bleek hem
bij nader inzien niet echt op het lijf geschreven. Zo stoer was hij eigenlijk
niet, het was gewoon naïeve speelserigheid geweest.
“Je moet wel een beetje stoer zijn,” zei mijn
echtgenoot, toen ik mijn tranen bijna niet binnen kon houden, met het mandje op
schoot met daarin een klaaglijk miauwende kater.
Miauwen in de auto heeft hij altijd gedaan. De laatste
tijd vaak. De rit naar de dierenarts maakten we regelmatig, want hij mankeerde
nogal eens wat.
Na een ‘gipsbeen’, een oogkap (zes weken lang, na een
oogoperatie) en talloze penicillinekuren om de nodige ontstekingen te lijf te
gaan, klonk zijn ‘gehuil’ nu anders. Alsof hij wel degelijk ging beseffen wat
er hem boven het katerhoofd hing.
Op de behandeltafel, inmiddels vertrouwd
geworden na de vele keren doktersbezoek, wilde hij direct weer terug kruipen in zijn plastic
mandje.
Het afscheidspraatje van de dierenarts, parallel aan het
inspuiten van een supergrote dosis felroze slaapmiddel, had hij vast veel vaker
gehouden. Maar het hielp wel. Een beetje. Over dat dieren niet beseffen dat ze
gaan sterven omdat ze – anders dan mensen – weinig tijdsbesef hebben. En dus
ook niet verdrietig zijn omdat ze ‘de toekomst’ verliezen bij het overlijden.
“Rottig voor je,” sprak de volgende dag de vrouw van
een boer haar meelevende woorden. Extra lief uit haar mond, want in háár leven
hebben katten een taak; de stal vrij houden van muisgespuis. De functie van
mijn ouwe (in leeftijd jammer genoeg niet eens zo oud geworden) rooie kater? Eigenlijk
niet meer dan overal in de weg liggen.
Mijn bollen wol blijven nu haarvrij. Het toetsenbord van
de PC is helemaal voor mij, ook als er net toevallig een straaltje zonneschijn op
valt. Op het douchematje hoef ik me niet meer wijdbeens balancerend af te drogen,
nog een boze blik ook als ik per ongeluk op hem lekte. En in alle vensterbanken
is weer plaats voor plantenpotten. Maar het is kaal en leeg in huis.
Ik ben hem blijven aaien totdat – de woorden van de
dierendokter, ook zo mooi – zijn ogen ‘gebroken’ waren. Hij ligt nu begraven in
de achtertuin, vlakbij de treurwilg, met een eigen grafsteentje met hopelijk
watervaste viltstiftletters.
Het duurt nog eventjes voordat er een nieuwe kat of
kattin intrede doet in ons huis en hart. Maar dat gebeurt. Ze hebben ook nog
eens negen levens, toch? Dus wie weet…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten