woensdag 28 mei 2014

Mooi dood

Één ding weet je zeker, je gaat dood. Goed, het kan best nog een tijdje duren, maar die eindstreep is voor niemand te ontlopen. Sorry, ik kan het niet mooier zeggen, omhuld in mysterieuze nevelen of eufemistisch aangekleed met verhullende termen. Het is een kille waarheid; ons leven is eindig. Mooier kunnen we het niet maken.


 

De dood in de ogen kijken. Voor velen zo’n beetje het engste wat er is. Voor mij zeker. Was het op crematies of begrafenissen mogelijk om de overledene nog een laatste eer te bewijzen met een laatste blik in de kist, liet ik die eer graag aan me voorbij gaan. Iemand mocht voorleven in mijn gedachten hoe hij of zij was gewéést, niet hoe het dode lichaam er nu uitzag.

Tot die late winteravond, waarop manlief en ik het halve land doorkruisten om een vriendin te condoleren met haar onverwachts overleden man. Terwijl de ruitenwissers hun uiterste best deden de sneeuwvlokkenteistering de baas te blijven, deed ik diverse schietgebeden om levend de plaats van bestemming te bereiken. Wel veel te laat, zo zag ik niet alleen op mijn horloge, maar ook in de verbijsterde blik van de begrafenisondernemer die nét weg wilde gaan en zodoende al vóór de bel de deur opendeed. Zonder iets te vragen, sluisde hij ons naar waar ik het kantoor aan huis wist. Maar het bureau was aan de kant geschoven, op die plek stonden nu twee schragen met daarop een kist. Voor ik er erg in had, stond ik oog in oog met Karel. Nou ja, niet echt, want de zijne waren gesloten. Zijn gezicht had eigenlijk niets menselijks meer. Het leek gebeeldhouwd, en eigenlijk nét niet helemaal goed gelukt.

Als ommezwaai van perceptie een van de levensdoelen is, was dat op dat moment bereikt. Overledenen veranderden voor mijn geestesoog van ‘doodeng’ naar ‘niet meer levensecht’. Allebei  best te begrijpen. En er was natuurlijk altijd die derde variant, die van de kale schedel, met de holle oogkassen en het gapende gat van de eeuwige grimas daar waar ooit de mond gezeten heeft. Maar dat heeft zeker niets menselijks meer en wekt dus nauwelijks nog emoties op.

Een paar weken terug is er een nieuwe confrontatie uit onverwachtse hoek. In Palermo, om precies te zijn. “We gaan een klooster bezoeken,” zegt mijn reis- en echtgenoot enthousiast. Best interessant die lange, beetje duistere gangen waar de (bijna) heiligen hebben rondgelopen. Maar dit blijkt niet meer van hetzelfde, maar een grote variatie op het thema.
Want als we zijn afgedaald naar de kelder, is het daar wel stil maar zeker niet leeg. Tientallen meters en nog veel meer daar lichamen op een rij. Roerloos. Logisch, want morsdood.
Gebalsemd na het overlijden, velen gekleed in een pij van een soort juten stof. Zelfs de haren bij bijna iedereen in model. Wat een klus. Monnikenwerk!

Het kost mijn ogen wat gewenning om scherp te kunnen stellen in het donker, maar dan word ik ze gewaar. De opengesperde mond als een stille schreeuw (doodsstrijd? of was dit hele leven één gevecht?), de minachtende blik van vast een strenge oppermonnik, de berustende bijna-glimlach van de gestalte gehuld in een wit fladderig gewaad. De eeuwige bruidsjurk? Mijn fantasie gaat hier… een eigen leven leiden. Beetje rare uitdrukking  in deze setting. Bovendien, nonnen trouwden toch niet?

Verbluffend is hoe ze van elkaar verschillen. Niet alleen hun gezichten, zelfs de uitdrukking erop is in veel gevallen bewaard gebleven. Hallucinatie, of hoor ik echt Smokey Robinson? ‘The tracks of your tears’. Kennelijk laat het hele leven zijn sporen na. Every face tells a story, dat geldt dus duidelijk niet alleen voor de woorden die over iemands lippen rollen. Deze gestalten kunnen iets wat lang niet alle levenden lukt: veelbetekenend zwijgen. Door hun houding, met een knikje voorover, staren ze stuk voor stuk op me neer. Stapje voor stapje staar ik terug, onverschrokken. Die rilling? Gewoon door de lage temperaturen. Dan schalt er een stem door de ruimte. Uit de krakerige geluidsbox aan het plafond. “If you don’t stop making pictures, I’ll calllll the polllllice!” Niet bedoeld voor mij, maar voor de telefoonkieker tien meter verderop. Evengoed slaat mijn hart drie slagen over.

Het is vanwege respect voor de doden, dat fotoverbod, zo vermelden de waarschuwingsbordjes in allerlei talen in de dodenkelder. Bovenaan de trap naar boven struikel ik bijna over de kaartenmolen, vol portretten, te kust en te keur te koop. Is het toeval dat mijn oog valt op die ene monnik met het scheve mutsje, zijn ene oog wat dicht geknepen? Een knipoog, ik weet het zeker!

Niet alleen van de doden, ook van de verkopers niets dan goeds. Dood – levend, heilig – schijnheilig. Het verschilt allemaal niet zo erg. Zoveel mogelijk genieten van de mooie dingen die het leven je biedt, is denk ik maar het beste. Zo word je in ieder geval mooi dood.


Wie benieuwd is naar een kijkje in het griezelkabinet:
(want natuurlijk lukt het soms wel… plaatjes schieten)

http://bit.ly/1pjjopP

http://bit.ly/1gAp6kk

woensdag 21 mei 2014

Verboden gelukkig te zijn




Er was eens…
een land waar mensen zó bruisten van geluk dat ze niet stil konden zitten. Zelfs niet stil konden blijven staan. Om uiting te geven aan die flow van positieve energie waarop hun levensmotor moeiteloos overuren draaide (als een soort perpetuum mobile) zochten zij het hogerop. Ja, letterlijk!
Hun geluk schreeuwden ze van de daken. De personificatie van het vrolijke lied van Pharell Williams: Happiness. De hele wereld mocht het horen in wat voor fan-tas-tisch land zij woonden. Uit pure vreugde draaiden ze met hun heupen, zwaaiden ze met hun handen. Ze balanceerden zelfs op hun handen. Feets up in the air. Ondersteboven van geluk!


Helaas…
het leven is geen sprookje. En dat fantastische paradijs bestond alleen maar in de verbeelding van drie jonge jongens en drie jonge meisjes die even wilden ontsnappen aan de grauwe werkelijkheid.
Kanteling van perspectief van sprookje naar het echte leven bracht hen weer snel met beide benen op de grond. ‘Kom van dat dak af’ en niks ‘Dirty dancing’ en dat ook nog zonder vrolijke ondertoon.
Ze werden in de boeien geslagen en afgevoerd naar de gevangenis. Een paar dagen later moesten ze op de nationale televisie berouw tonen over hun schandalige onbetamelijke gedrag en het overtreden van de normen en waarden.


Want laat één ding duidelijk zijn, uitspattingen van geluk, daar wordt korte metten mee gemaakt. Gelukkige mensen in een land, dat moeten we niet hebben. Of ze lang zullen leven, die zes jonge mensen, dat is voor iedereen een kwestie met een open eind. Of het ook gelúkkig zal zijn? Ik ben bang dat ik het antwoord op die vraag al weet. Want laat één ding duidelijk zijn: het leven is géén sprookje! 
(Het land waarin zich dit allemaal afspeelde, zeer recent, bestaat écht. Het heet Iran.)

Wie, stiekem, toch nog even wil kijken naar gefantaseerd geluk...

maandag 19 mei 2014

La dolce vita, ofwel: de zoete nasmaak van Citroeneiland

Vanuit het vliegtuigraampje ben ik er even, daar waar altijd de zon schijnt. Het heeft iets vrolijks: in de wolken zijn. Maar voelt meer als iets van weemoed, waarmee mijn ogen staren naar de witte dotten, vanuit het ronde patrijspoortje in het luchtschip dat ons onherroepelijk terugbrengt naar waar we thuishoren. Alsof er iets van mezelf is achtergebleven, daar waar we even waren, Sicilië. 


Die weemoed komt door uitgewisselde blikken, glimlachjes of soms een ernstig gezicht. Dat ik weinig weet te zeggen, maakt niet uit. Ogen van mensen spreken een eigen taal. En wat te denken van de felgekleurde bloemen, paars en rood aaneen. Inspiratie hangt hier zomaar voor het grijpen, en geeft saaie grijze en beige muren een ander gezicht. Maar het zijn toch vooral de kleurschakeringen van de mensen die me aanspreken.
“Fijn weekend.”
Een domme opmerking van mij tegen de Indiase man die ons appartement schoon maakt. Hij hééft geen weekend, zijn uren rijgen zich in eindeloze tred aaneen, iedere dag gelijk. Ik hoef niet dagelijks een nieuwe handdoek met de afmeting van het grondzeil van een flinke familietent. Zijn gulle glimlach maakt duidelijk dat hij het begrijpt.

Hoe anders begon onze logeerpartij op Sicilië, ook wel bekend als het rijk van de maffiosi? Het was al donker toen we met onze huurauto kwamen aanrijden bij het imposante hek met camera en afstandsmechanisme. Sesam open u, en zie daar: het paradijs. Maar er hing geen passion in el paradizo. Paniek! En veel parole, en daar was geen woord Nederlands bij. Tutti problemi, maar gelukkig ook een ‘solvi’ uit de mond van de oudere heer die ons meetroonde naar een kamer met zoveel pracht en praal dat het makkelijk de geheime ontmoetingsplaats van kopstukken uit de onderwereld had kunnen zijn. 




Hoe anders de sfeer in het piepkleine schuurtje waar hij ons heen bracht. Met veel handgebaar werd ons te verstaan gegeven achter hem aan te rijden, over hobbelige grindweggetjes en zo eindigden we in een kamertje, zo klein, dat we over de koffers moesten klimmen om in of uit bed te gaan. Dat heb je er nou van als je niet bereid bent tot ‘light travel’.



Twee handdoeken die normaal gesproken bij ons op het toilet hangen, gaven het woord ‘gastendoekje’ een geheel nieuwe invulling. Niks geen uitzicht op zee vanuit het karakteristieke, antieke Italiaanse huis met de lommerrijke tuin. Eigenlijk was het zo absurd dat ik alleen maar kon lachen, met in gedachten de ándere benaming van Sicilië door een goeie vriendin: Citroeneiland. The place to be voor deze filosofie:



Dat er ook wel degelijk veel te lachen valt, bewees onbedoeld de volgende morgen de spastische jongen in een rolstoel, die we aantroffen op een plein in Catania. Omringd door een compleet blazersensemble deed dit denken aan de Italiaanse variant van ‘Uw droomwens vervuld’. De bevroren blije blik op zijn gezicht had vast veel te maken met zijn ziektebeeld, maar dat hij genóót was duidelijk te zien.




Ook onze wens werd die avond vervuld, bijna. De kamer met dakterras hoorde nog steeds niet tot de mogelijkheden, maar het terrasje op de begane grond was een goed alternatief. Zeker met alle versnaperingen die een paar keer per dag uit een verrassende hand om de muur werden gepresenteerd door de Italiaanse ‘madre della casa’, van versgeperst sap tot home made croissants en marsepeintaartjes. De ochtend van vertrek wilde ze wel graag een tegenprestatie, zoete broodjes bak je tenslotte niet voor niets. Die goede beoordeling op Tripadvisor komt er!





Voedsel voor de geest, daarvoor zorgt de oudste dochter van het familiehotel in Castellamare del Golfo. De serveerster aldaar bij het ontbijt moest diep graven in haar zeer beperkte Engelse dictionaire om ons duidelijk te maken wie dat mooie plafond heeft beschilderd; een vriendin van de dochter. Als we even later langs de balie lopen, helpt die ons met veel overtuigingskracht uit de droom. Zij hééft helemaal geen vriendin. De felheid waarmee ze het zegt, geeft te denken. Bovendien, ‘friend’ is toch een keurig, seksloos woord?
De appartementeneigenaar op het volgende adres zit nergens mee. Hij haalt zelfs alles uit de kast om ons tussen de regels te laten weten hoe het zit. Als we nog vragen hebben, kunnen we de volgende dag terecht bij zijn partner, Mr… Hij geeft er nog nét geen knipoog bij.

Verschil moet er wezen. Dat zien we ook op de vismarkt in Catania. Op het eerste gezicht verbazen we ons tegen het einde van de dag dat die grote witte brokken koelijs nog niet gesmolten zijn. Bij tweede blik blijken het plastic zakken. De Indiase man die, met toestemming van de vishandelaar die zijn houten werkblad staat schoon te schrappen, tussen de kramen door zijn kostje bij elkaar scharrelt, weet dat allang. De zakjes vult hij, letterlijk, van kop tot kont, terwijl zijn maat hem staat te commanderen vanaf de trap. Kennelijk een treetje hoger op de maatschappelijke ladder? Aan zijn handen kleeft geen bloed, maar als er vanavond een geurige bouillabaisse op tafel staat, is hij vast van de partij.




Dat er verschillende wegen naar Rome leiden, was algemeen bekend. Dat de jetset van Sicilië een eigen sluiproute (met, alweer, zo’n hermetisch gesloten toegangshek met camera) heeft naar het luxueuze strand van Taormina zie ik pas als wij een eind zijn omgelopen. Van de parkeerplaats beenschurend langs de vangrail, over lange trappen afdalend naar het walhalla waar de gegoeden der aarde (is het mijn slechte inborst dat ik toch weer aan die maffia moet denken?) allang zitten, nippend van de witte wijn en met zicht op Isola Bella.


Of daar het paradijs is, heb ik niet kunnen ontdekken. Daarvoor blijven we tekort en een regenbui met grote dreigkracht nodigt ook niet uit om je neer te vleien op een van de duurbetaalde strandstoelen. Die blijven dan ook allemaal leeg. Zelfs de cruiseschepen blijven op grote afstand van de kust balanceren.




Het paradijs, dat zoeken er meer. Maar om er bruin te worden, hoeven zij zich in ieder geval niet in te spannen, de drie donkere mannen op de boulevard van Marina di Ragusa. Naast elkaar zitten ze op een betonnen muurtje. Horen, zien en zwijgen. Dat stilzwijgen blijkt makkelijk te doorbreken door alleen maar gedag te zeggen. Eentje rent achter ons aan, wil wel even een praatje maken. Zijn levensverhaal is heel veel meer. Drie jaar terug heeft hij zijn vader- en moederland, Gambia, verlaten voor een gelukszoekertocht met onbekende bestemming. Zijn vrouw en twee kinderen heeft hij noodgedwongen moeten achterlaten, en dus al die tijd niet meer gezien. Later, op Google Earth, zie ik de contouren van zijn eindeloze trip over het Afrikaanse vasteland. Vanuit Tunesië heeft hij de oversteek kunnen maken naar het Italiaanse eiland voor 800 euro. “Ik wil geloof ik niet weten wat hij daar allemaal voor heeft moeten doen,” is de reactie van iemand met wie ik dit deel. Inderdaad een exorbitant bedrag; daarvoor bivakkeer ik een week in een goed middenklasse appartement, inclusief vliegtocht.
Hij heeft zijn bestemming bereikt. Maar nu hij dan eindelijk is aangespoeld, begint eigenlijk het echte roeien pas. Tegen de stroom. Hij frommelt een papiertje onder onze neus, omhuld door een gelig verkleurd plastic mapje. Een diploma. Wat me als eerste opvalt, is de Nederlandse naam van de ondertekenaar. Ballast Nedam is het bedrijf, waaraan de man in zijn vorige leven zijn diensten heeft verleend. Hij heeft een vak in de vingers, reparateur van airco’s. Dat komt hem hier in het zonnige zuiden goed van pas. Alleen… het wachten is nu op een werkvergunning. Tot die tijd viert hij vakantie, met gratis kost en inwoning, in het overvolle asielzoekerscentrum waar hij wel internet heeft. Nog diezelfde avond hebben we contact via Facebook. Behalve zijn naam heeft hij me zijn geboortedatum gegeven om het zoeken te vergemakkelijken. 
Pas met het papiertje met die datum erop dringt het tot me door: hij is maar anderhalf jaar ouder dan mijn dochter. Dat hij de ‘goeie’ is (er zijn meer honden die fikkie heten) blijkt uit zijn antwoord. “Ik ben voor het eerst in Europa, en zie jullie als mijn vader en moeder.”



Veel honden gaan denk ik trouwens naamloos door het leven in Sicilië. Thuisloos ook. En baasloos. In die hoedanigheid hebben ze de vrijheid om hun eigen route te kiezen, maar waarheen en waarvoor? Schurftig en mager scharrelen ze vooral hun kostje bij elkaar. Bij de ruïne van een visafslag in Avola wijkt er eentje nauwelijks van mijn zijde. Alleen om af en toe even in zee te stappen, misschien vanwege pijn of jeuk? Rillend zoekt hij wat verlichting. Op zo'n manier is het vast niet fijn een 'zeehond' te zijn.
Niemand gaat met hem naar de dierenarts, en lafhartig stap ik aan het einde van ons wandelrondje in de auto. Hem meenemen in het vliegtuig is geen optie, maar het voelde bijna vertrouwd, zo’n viervoeter aan mijn zij.


Heel anders is het met de Italiaanse poezen. Die keuren me geen blik waardig en piekeren niet over intimiteiten met een vreemde. Tot de dag dat ik met iets op de proppen kom, nota bene een ‘doggiebag’. Midden in Castelmola. In dat ministadje op de hoogste rots, ontdekken we een pizzeria met vier tafeltjes, en evenveel bediening. Beurtelings verschijnen grootmoeder, grootvader, (schoon)dochter, (schoon)zoon (wie de ‘warme’ kant is, is lastig te raden want ze vormen een hecht team) bij onze zitplek. Geen enkele strijd, zelfs niet die van de taal, om duidelijk te maken dat de pizza’s heerlijk smaken, maar dat we zo graag de rest mee willen nemen. Bijvoorbeeld in een stukje papier. Zonder omhaal van woorden, maar met een des te grotere armzwier tovert nonno (opa) een professionele bewaardoos tevoorschijn. Het plaatje op het deksel is net een schilderij. Als de lokale pizzabezorger loop ik verder. Niemand toont interesse, behalve de poezen op een pleintje. Je afkomst verloochen je niet. Bij die bekende geuren hebben ze wel ineens neus naar nadere kennismaking. Luid grommend naar elkaar worden de pizzastukken gebroederlijk verscheurd.





De Italiaanse man die tussen de plantenbakken naar buiten komt, haalt zijn neus op voor het geknoei voor zijn deur, maar moet gelukkig ook een beetje lachen om die mallotige toerist die op haar knieën voor de deur zit. Ik weet, ladylike is niet zo goed gelukt.




En toch, in de intense blikken van de heethoofdige Romeinen, voel ik me soms wel eventjes een echte vrouw. Als ik dat ’s avonds wil delen met een vriendin op die irritant betweterige tablet, geeft deze er zo’n tekstuele draai aan dat het nog mooier wordt verwoord dan ik in gedachten had: ‘Charm Riante Italiaanse mannen’.
En de Italianen, die hebben er kijk op. Dat zijn de mannen van het design. Kijk maar naar de autobranche. Toegegeven, alle auto’s hebben daar weliswaar andere modellen dan wij standaard gewend zijn, maar dat komt dan wel vooral door alle butsen en deuken in het chaotische verkeer.

Ook wij ontspringen niet de dans. Op de vroege ochtend waarop wij inparkeren voor een dagtochtje van Trapani naar het eilandje Favignana, maakt de naast staande auto een abrupte schijnbeweging. Klaboem, zijn kont hoppa in onze achterdeur. Geen Italiaan, maar vier testosteronbommen uit Amerika komen tevoorschijn, drie maanden lang op vakantie in la bella Italia. Veel papierwerk, handengeschud (na WOII gaan wij geen ruzie meer maken met de yankees) en nu maar hopen dat de verzekering betalen gaat. Vanaf dat moment begeven wij ons ook gepokt en gemazeld door het Italiaanse verkeer. Als perfect undercover buitenlanders gaan we op in de massa.





De oversteek naar Favignana is wat vertraagd, maar even later gaan we toch aan boord van zo’n supersnelle catamaran die scheef gaat hangen en grote spetterende golven maakt. 



Mijn ogen blijven vooral hangen aan dat bordje van de reddingsoperatie voor als het fout gaat. De vorige dag zijn er 400 bootvluchtelingen verdronken voor de Italiaanse kust. Bij hen hingen er vast niet zulke bordjes aan boord, laat staan reddingsbanden.



Als het paradijs betekent een blauwe baai omringd door rotsen, paar bootjes voor de kust en bijna in je eentje zwemmen, dan ligt het op Favignana. 
Veel mensen heb ik tijdens die twee weken op Sicilië in de ogen gekeken. Bij de jongen bij wie we onze huurfiets voor een dag terugbrengen, lukt dat niet. De zijne zijn verstopt achter een glimmende bril waarvan de glazen (groengeel, beetje citroen?) perfect passen bij zijn T-shirt. De reden waarom ogen zo fascinerend zijn? Misschien omdat we onszelf erin kunnen spiegelen. Dat lukt nog beter in die shiny vensters. Hij poseert geduldig en met gulle lach voor mijn camera en zo zie ik mezelf dubbel, het paradijs op de achtergrond. Een glimpje van zijn jeugdige vrolijkheid neem ik in gedachten mee, zijn voorraad is nog boordevol en wordt vast weer aangevuld.



Ik pak mijn koffer en neem mee… Aan het einde van die twee weken in omgekeerde volgorde. Al die flarden van gedachten, ontmoetingen, geluiden, geuren maken een potpourri die hopelijk lang zijn kracht behoudt. Tuurlijk, er waren meer hoogtepunten, zoals een tocht naar de krater van de Etna. Spectaculair en indrukwekkend. Toeristengidsen zat met tips over ‘to do on Sicily’, maar vooral de kleine dingen zijn van groot belang. Omdat ze herinneringen kleuren op een eigen manier.
Ook het geluid van de saxofoonspeler op een statig plein in Palermo gaat mee terug. Hij liet me geluidloos huilen achter mijn zonnebril, want even stond ik weer aan de Oude Gracht in Utrecht te luisteren naar een conservatoriumstudent die zo mooi ‘The Girl from Ipanema’ speelde, het lievelingslied van mijn vader. Op mijn verzoek kwam de jongen als verrassing naar het jubileumbruiloftsfeest van mijn ouders omdat ik toen nog hoopte op een goede toonzetting in onze relatie. Vakantie brengt je uit je comfortzone, maar ik was nogal hardleers om me eindelijk te willen realiseren dat ik zo’n basis eigenlijk niet had. Wat je niet kent, dat mis je ook niet meteen. Pas later zag ik ze scherper, de contouren van mijn jeugd.




Maar geen cactus zonder stekels en ook citroenen smaken best een beetje zoet, als je maar hard genoeg doorbijt. En – always look at the bright side of life – zo’n leegte maakt meer ruimte voor mooie ervaringen. 
Vanuit het vliegtuig zie ik het patchwork van gekleurde velden, beeldend voor de couleur locale in Sicilië. Eventjes heb ik mogen mee vliegen met de levens van andere mensen. Raakvlakken zijn er altijd, als je hen maar dichtbij genoeg laat komen. 


Een computer heeft ze niet, dus foto's mailen zit er niet in. Maar de ogen van de SriLankaanse moeder met haar prachtige dochtertje straalden toen we hun portretje lieten zien op het scherm van de camera. De liefde tussen moeder en kind spat er vanaf.


Thuis voelt eventjes als onbekend. Die uitpuilende koffers in de gang komen me wel bekend voor. Die heb ik twee weken achter me aan gesjouwd. Terug van écht even helemaal weg geweest. Dat is de mooiste manier van vakantie vieren. Ik weet dat het maar kort zal duren, het vermogen om ons huis door de ogen van een vreemde te bekijken. Dan val ik weer in het normale ritme, vooral ook omdat dat zo moet. Maar hopelijk blijft wat langer het besef dat niets vanzelfsprekend is.






PS. En zo'n verschil zit er ook weer niet tussen Sicilië en Nederland, want wat staat er de volgende dag voor de lokale Lidl?


(foto's: bijna allemaal door Dick van Pelt)






































donderdag 1 mei 2014

Nieuw Amsterdams Pijl



Wie denkt dat dit per ongeluk fout geschreven is; die ‘ij’ staat er bewust. Denk echter niet dat ik zelf nooit weifel of twijfel, want ja… je kunt het verschil niet horen.

“Sommigen denken dat levenskunst betekent een probleemloos leven lijden.” Dat was het zinnetje waarmee een gelukscoach vanmorgen mijn mailbox wist te bereiken. Het was nog vroeg, maar ik was wakker genoeg om het een raar beeld te vinden; lijden én geluk. Een contradictio in terminis. Je leven lijden??? Dat riekt toch meer naar ongeluk?

Bovendien, als er iets ongelukkig maakt, is het wel dat je niet de leider bent van je eigen levensloop. Toegegeven, er komen vast allerlei ‘apen en beren’ op je pad (“probleemloos leven bestaat niet”) maar zolang je maar met eigenwijsheid de hobbels wat kunt omzeilen, valt het misschien nog mee.
Terwijl het prototype pessimist neigt het bijltje erbij neer te smijten, want… d’r is toch allemaal niks aan te doen (aldus een wegwijsboek voor positief denken) stippelt de optimist liever zelf de route uit. Vrijheid-blijheid! 
Tuurlijk kies ik graag voor de optimistische route, voor zover dat lukt.
Een paar weken terug had ik een afspraakje in Amsterdam. Met mijn dochter. Ik zou haar ophalen bij haar werk en daarna zouden we samen eten in een tot restaurant omgebouwd badhuis. 
Tramlijn 52 vertrok precies voor het Centraal Station, dus geen centje pijn, de eindbestemming was al bijna bereikt. Maar tot mijn stomme verbazing piepte en knarste het lint van ijzeren wagentjes sierlijk door de hoofdstedelijke straten om tenslotte weer tot staan te komen op hetzelfde plein waar ik was ingestapt.

Als het een indicatie is voor IQ hoe veel gepijnig eraan vooraf ging voordat ik eindelijk snapte dat diezelfde tram ook de ándere kant op gaat, ben ik bang dat ik niet erg hoog ga eindigen.
Ik ben sowieso nogal eens de weg kwijt. TomTom ten spijt leiden wegomleidingen nog regelmatig tot een lijdensweg. Het is eigenlijk een wonder dat mijn spermacel ooit het ei heeft bereikt. Of zit juist daarin de navigatie? In mijn geval niet ondenkbaar, want qua spoorzoeker voel ik me vaak een ei.

Zodra ik weer haastig was ingestapt, rinkelde mijn mobiel. Op speaker! Daar schalde mijn dochter luidkeels: “Mammie,” met een licht spottend accentje op de ‘ie’. “Waar ben jij eigenlijk nu?” Een gratis rondje gein voor de hele tram.

Robert Long zong het vroeger stemmig. “Het leven was lijden, als je danste een heiden.”
Lachen om je eigen gekkigheid, dat zet bij mij nogal eens de toon. Zo’n beetje de beste wegwijzer naar geluk, ik voel het aan mijn water, ver stijgend boven het Nieuw Amsterdams Peil.
Toch past hier beter die lange ‘ij’.

Leven op de koers van humor; dat is waar ik met plezier mijn pijl op richt.