Één ding weet je zeker, je gaat dood. Goed, het kan best
nog een tijdje duren, maar die eindstreep is voor niemand te ontlopen. Sorry,
ik kan het niet mooier zeggen, omhuld in mysterieuze nevelen of eufemistisch
aangekleed met verhullende termen. Het is een kille waarheid; ons leven is
eindig. Mooier kunnen we het niet maken.
De dood in de ogen kijken. Voor velen zo’n beetje het engste wat er is. Voor mij zeker. Was het op crematies of begrafenissen mogelijk om de overledene nog een laatste eer te bewijzen met een laatste blik in de kist, liet ik die eer graag aan me voorbij gaan. Iemand mocht voorleven in mijn gedachten hoe hij of zij was gewéést, niet hoe het dode lichaam er nu uitzag.
Tot die late winteravond, waarop manlief en ik het halve
land doorkruisten om een vriendin te condoleren met haar onverwachts overleden
man. Terwijl de ruitenwissers hun uiterste best deden de
sneeuwvlokkenteistering de baas te blijven, deed ik diverse schietgebeden om
levend de plaats van bestemming te bereiken. Wel veel te laat, zo zag ik niet
alleen op mijn horloge, maar ook in de verbijsterde blik van de
begrafenisondernemer die nét weg wilde gaan en zodoende al vóór de bel de deur
opendeed. Zonder iets te vragen, sluisde hij ons naar waar ik het kantoor aan
huis wist. Maar het bureau was aan de kant geschoven, op die plek stonden nu
twee schragen met daarop een kist. Voor ik er erg in had, stond ik oog in oog
met Karel. Nou ja, niet echt, want de zijne waren gesloten. Zijn gezicht had
eigenlijk niets menselijks meer. Het leek gebeeldhouwd, en eigenlijk nét niet
helemaal goed gelukt.
Als ommezwaai van perceptie een van de levensdoelen is,
was dat op dat moment bereikt. Overledenen veranderden voor mijn geestesoog van
‘doodeng’ naar ‘niet meer levensecht’. Allebei
best te begrijpen. En er was natuurlijk altijd die derde variant, die
van de kale schedel, met de holle oogkassen en het gapende gat van de eeuwige
grimas daar waar ooit de mond gezeten heeft. Maar dat heeft zeker niets menselijks
meer en wekt dus nauwelijks nog emoties op.
Een paar weken terug is er een nieuwe confrontatie uit
onverwachtse hoek. In Palermo, om precies te zijn. “We gaan een klooster
bezoeken,” zegt mijn reis- en echtgenoot enthousiast. Best interessant die
lange, beetje duistere gangen waar de (bijna) heiligen hebben rondgelopen. Maar
dit blijkt niet meer van hetzelfde, maar een grote variatie op het thema.
Want als we zijn afgedaald naar de kelder, is het daar
wel stil maar zeker niet leeg. Tientallen meters en nog veel meer daar lichamen
op een rij. Roerloos. Logisch, want morsdood.
Gebalsemd na het overlijden, velen gekleed in een pij van
een soort juten stof. Zelfs de haren bij bijna iedereen in model. Wat een klus.
Monnikenwerk!
Het kost mijn ogen wat gewenning om scherp te kunnen
stellen in het donker, maar dan word ik ze gewaar. De opengesperde mond als een
stille schreeuw (doodsstrijd? of was dit hele leven één gevecht?), de
minachtende blik van vast een strenge oppermonnik, de berustende bijna-glimlach van de gestalte gehuld in een wit fladderig gewaad. De eeuwige bruidsjurk? Mijn
fantasie gaat hier… een eigen leven leiden. Beetje rare uitdrukking in deze setting. Bovendien, nonnen trouwden
toch niet?
Verbluffend is hoe ze van elkaar verschillen. Niet alleen
hun gezichten, zelfs de uitdrukking erop is in veel gevallen bewaard gebleven.
Hallucinatie, of hoor ik echt Smokey Robinson? ‘The tracks of your tears’.
Kennelijk laat het hele leven zijn sporen na. Every face tells a story, dat
geldt dus duidelijk niet alleen voor de woorden die over iemands lippen rollen.
Deze gestalten kunnen iets wat lang niet alle levenden lukt: veelbetekenend
zwijgen. Door hun houding, met een knikje voorover, staren ze stuk voor stuk op
me neer. Stapje voor stapje staar ik terug, onverschrokken. Die rilling? Gewoon
door de lage temperaturen. Dan schalt er een stem door de ruimte. Uit de
krakerige geluidsbox aan het plafond. “If you don’t stop making pictures, I’ll
calllll the polllllice!” Niet bedoeld voor mij, maar voor de telefoonkieker
tien meter verderop. Evengoed slaat mijn hart drie slagen over.
Het is vanwege respect voor de doden, dat fotoverbod, zo
vermelden de waarschuwingsbordjes in allerlei talen in de dodenkelder. Bovenaan
de trap naar boven struikel ik bijna over de kaartenmolen, vol portretten, te
kust en te keur te koop. Is het toeval dat mijn oog valt op die ene monnik met
het scheve mutsje, zijn ene oog wat dicht geknepen? Een knipoog, ik weet het
zeker!
Niet alleen van de doden, ook van de verkopers niets dan
goeds. Dood – levend, heilig – schijnheilig. Het verschilt allemaal niet zo
erg. Zoveel mogelijk genieten van de mooie dingen die het leven je biedt, is
denk ik maar het beste. Zo word je in ieder geval mooi dood.
Wie benieuwd is naar een kijkje in het griezelkabinet:
(want natuurlijk lukt het soms wel… plaatjes schieten)
http://bit.ly/1pjjopP
http://bit.ly/1gAp6kk