Pas waren we uit eten. In een restaurant dat dateert uit
de tijd dat ‘buitenshuis eten’ nog iets heel bijzonders was. Wie in Rotterdam
heeft gewoond, herinnert zich misschien nog die eetgelegenheid met de
rondborstige serveersters in de kleurrijke Dirndl-jurken: Wienerwald. In
Nederland is dat bos allang gerooid, maar in Zuid-Duitsland knipperen de
neonletters nog trots aan de gevel, en hangen de gehaakte gordijntjes nog voor de ramen.
Boven een bepaalde leeftijd wordt een vleugje
jeugdsentiment weer leuk.
“Für alle die Hühn lieben,” roept de uitnodigende
poster op de parkeerplaats. De afgebeelde vos is vast niet welkom. Zelf zijn we
ook bijna door drempelvrees überrascht. We zien bijna door de bomen het bos niet meer. Het restaurant zit bomvol!
Als we eenmaal zitten, aan het laatste vrije tafeltje, valt het me op. Hier geen blauwige
waas van oplichtende mobiele telefoons, maar de (bos)groene uitstraling van het
voetbalveld op grote schermen aan de muur. Hier kunnen de mannen wel degelijk
twee dingen tegelijk. Druk kauwend zitten ze overdwars aan tafel, ogen strak
gefocust op de verrichtingen met de bal. Een avondje uit, ja gezellig.
Een menukeuze maken blijkt niet lastig voor een
vegetariër. Gelukkig lust ik graag salades, want dat is zo’n beetje de enige
mogelijkheid op de lijst. Niks om over te zeuren voor wie gaat eten bij
een kip- en schnitzelrestaurant, maar de
met een groen hoedje getooide ober (geen Dirndl-vrouw te bekennen) is duidelijk
niet tevreden met mijn magere bestelling. De ‘gevulde tortilla’ waarop hij me met dringende
vingerwijzing attent maakt, blijkt een kartonnen pannenkoekje met droogtescheurtjes overdwars en gevuld met de andere helft van de Griekse
boerensalade.
Veel kostelijker vermaak ik me met het oudere echtpaar naast ons
(identiek ruitjesoverhemd, identieke sloffen) dat zich vol overgave op de
vol gestapelde borden stort. Ieder op geheel eigen wijze. Hij gunt zich geen
tijd voor één enkele blik, noch op zijn vrouw noch op zijn maaltijd. Zij maakt van de
gelegenheid gebruik alles wat volgens haar niet thuishoort op haar bord, met
welgemikte worp naar de overkant te kieperen. Goal!
Dan, zodra de scheidsrechter het finale fluitsignaal
heeft gegeven, marcheren de toeschouwers met veel lawaai van over tegels
schurende stoelen als één man de deur uit.
Lekker gezellig samen rustig verder eten zit er niet meer
in, want daar duikt ineens de Duitse ‘bube’ op naast onze tafel. Of we even
willen afrekenen, want het wordt zijn vrije avond.
Kip mag je kluiven, en mijn echtgenoot zit net met
zijn vingers in de kont van het beest op zijn bord. Terwijl hij zijn handen probeert schoon te
vegen aan het papieren servetje, vallen mijn ogen op het wandbord boven zijn
hoofd. ‘Heute bleibt die Küche kalt, wir
gehen in den Wienerwald.’ In de juiste situatie kan zo’n oubollig rijmpje
een lachstuip teweeg brengen. In een poging de ober vooral niet te laten denken dat ik
hem uitlach zoek ik, met een knikje richting spreukenbord, naar de juiste
woorden. Als een kip zonder kop kan ik zo gauw niet meer bedenken dan 'funny'.
Het komt niet meer goed. Bij de uitgang probeert de
oprichter ons nog persoonlijk een positieve nasmaak te bezorgen. 'Bis bald im
Wienerwald.'
Nou, toktoktok, binnenkort toch maar weer eens naar de wok.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten