woensdag 30 maart 2011

Gladde praatjes? Die gelooft geen kip!

Zaterdagavond ontmoet ik een man met zo’n karakteristieke, rustige uitstraling. Die valt moeilijk te rijmen met de mededeling dat hij iedere dag vóór vieren ontwaakt. Nieuwsgierige navraag leidt tot zijn beroep: vleeskeuring. Voornamelijk kippen. Niks geen ingewikkelde verhalen over microbiologische instrumenten. Gewoon… kijken, op het oog.

Als vegetariër in hart en nieren word ik niet zo blij van zijn schets van ‘bundeltjes bloederige organen’. Maar hij geeft wel toe dat donzige kuikentjes binnen zes weken worden opgeblazen tot formaat slachtrijp. Dat schept vertrouwen.

Werk en privé blijkt hij wonderwel te mixen. Rond zijn huis scharrelen ook kippen en zelf slachten doet hij in een handomdraai.
“Het is leuk dat ze wat langer in de grond kunnen lopen pikken, maar beter smaken doen ze zeker niet,” prikt hij, bloednuchter, de mythe van de sappige bio-kip in één klap lek. Een man die weet waarover hij spreekt.
“Het gaat om de kruiden,” doet zijn vriendin er nog een schepje bovenop.

Zondagmorgen. Weer kip op het conversatiemenu, nu op een zonovergoten terras. Nog nauwelijks mijn keuze tussen appel- en slagroomtaart met de serveerster gedeeld, krijg ik een full colour brochure aangereikt. Snel gebaar van de jongeman aan het tafeltje naast het mijne, met wie ik per ongeluk even oogcontact maak. Ken ik wel het gemak van thuisbezorgde diepgevroren producten? Een indringend gestelde vraag. Opnieuw die mix van werk en privé. Wie gaat er in het weekend met een tas vol folders op stap?
Onwillekeurig babbelblader ik. Als vleesverlater is mijn prijspeilkennis vast niet up to date, maar vijftien euro voor een kilo kipfilet lijkt extreem. Zeker in een tijd waarin we allemaal worden kaal geplukt. Wordt hier soms vetgemest in de vorm van een dikke bravourmarge voor de vriesman himself?
“Maar de smaak is onovertroffen!” Het kakelende protest lijkt rechtstreeks afkomstig uit de legbatterij der ijspaleizen.
De visie van ‘mijn’ professionele vleeskeurder, daar heeft hij geen oren naar, terwijl ik zijn ogen zie inzoomen op het decolleté van de serveerster, met heel wat meer om het lijf dan kippenborst.

Veel gekakel maar geen eieren.
Ach, wat kan je anders verwachten van iemand met haantjesgedrag?




donderdag 24 maart 2011

Aantrekkingskracht

Hij zat naast me, aan het gangpad. Niet zo close dat hij in mijn persoonlijke zone kwam, toch voelde hij dichtbij. In het donker kon ik zijn gezichtsuitdrukking niet onderscheiden, zijn contouren zag ik louter en profil.
In de pauze bleef hij op zijn plaats. Voor mij zijn ijsje en popcorn belangrijke filmassociaties, dus daalde ik af van de roodpluchen treden - te groot voor één pas, te klein voor twee -  met hink-stap-sprong met tussenhuppel. Terug, manoeuvreerde ik me soepel voor hem langs, zonder oogcontact. Daarna slokten de bewegende beelden op het doek de aandacht weer op.

Toen het langzaam licht werd, was ik druk in de weer met jas, tas en tranen. Emoties lijken zoveel groter in breedbeeld. Bij mijn wegslikken voelde ik hem wat aarzelen, pas toen ik geen aanstalten maakte, hees hij zich overeind. Zodra zijn gestalte zich uitstrekte, zag ik die karakteristieke beigegrijze jas. Zijn linkerhand, die steun zocht aan het ruwe stofbehang voor betere akoestiek. Zijn rechterarm, die leunde op de stok. Zijn voeten, die nog meer moeite hadden met het afdalen van de rode loper dan ik. Stap voor stap begon het tot me door te dringen wat hij met me deed.
Onderaan de trap moest zijn hand de steun aan de wand verlaten. Met alleen nog houvast aan zijn houten metgezel helde hij lichtjes over naar rechts.

Bewust bleef ik wat achter. Uit eerbied. Maar vooral omdat mijn ogen wilden kleven aan zijn gestage tred, richting uitgang. De juffrouw om te checken of de zaal zich ledigde, kreeg een korte knik. Ook dat paste precies in het plaatje.

Bij de draaideur raakte ik even in de verdrukking en daardoor wat op achter. Op de parkeerplaats, speurend naar waarikmijnautohadgelaten en even niet met de aandacht erbij, zag ik hem weer staan. Onder de openstaande achterklep van een vijfdeursauto. Bij het langslopen kon ik zijn lichaamswarmte voelen. Hij gaf geen enkele sjoege. Logisch, de associatie was niet wederzijds. Maar vanachter mijn stuur bleef ik staren tot hij naar zijn bestuurdersplaats was gescharreld, de oude man… precies zoals degene die ooit mijn vader was.


vrijdag 18 maart 2011

Slecht nieuws? Vort met de geit!

Goed nieuws brengen is leuk. Maar hoe verpak je teleurstellende, bedroevende, deerniswekkende berichten? Met die vraag - en hoop op antwoord - perste ik me op een van de eerste echte lentedagen in een warm zaaltje van de universiteit van Utrecht. Aan de hand van een rijke mix aan voorbeelden prikkelde een hoogleraar van de Faculteit der Letteren tot filosoferen over directe en indirecte methodieken.

Hoe vertel je iemand dat een geplande vliegreis wordt afgeblazen? Recht voor z’n raap - uw vlucht is geannuleerd - en daarna, de aandacht op scherp, de uitleg? Of met een introducerend regiment aan argumenten over stakingen en storingen op de luchthaven? Ik schaar me bij de ‘optie 1-stemmers’. Want wat heb je aan al die omwegen als je in de tekstuele aanvliegroute al op je Hollandse klompen aanvoelt dat die week Malediven vervliegt?

De met veel spijtbetuigingen aangeklede brief van een telefoonleverancier dat het door een val gebroken GSM-schermpje ‘jammer genoeg’ niet vergoed kan worden, maakt de onfortuinlijke klant juist extra boos. Dit leedwezen is niet oprecht. Als die mobielfabrikant écht berouw had, zou deze wat meer coulance tonen. Geen woorden maar daden!

Ook de kanaalkeuze blijkt een punt van overweging. Afbericht op een sollicitatie. Kan dat per e-mail? Of is een brief (voorzien van vulpengeschreven handtekening en mondgeplakte postzegel) toch net wat persoonlijker?
Bij de overlijdensberichten slaat de levendige discussie even dood. Onwillekeurig vervliegen mijn gedachten kortstondig naar de speciale website waarop nabestaanden een ‘online tribute’ kunnen aanleggen. Bij de les blijven!

En hoe vertel je iemand in de spreekkamer van de dokter een beetje menswaardig dat lang leven er niet meer in zit? Niet om de hete brij heen draaien, maar meteen zeggen wat je op je lever hebt? Wij Nederlanders schijnen van recht voor zijn raap te houden, maar onze multiculturele samenleving vraagt om nieuwe normen en waarden.

Eén ding is duidelijk, een pasklaar recept is er niet.
In het verlangen om de snel gepresenteerde kennisoverdracht later nog eens rustig te kunnen nalezen, krassen pennen radeloos snel over het papier. Onbegonnen werk.
De vraag om de presentatie als hand-out mee te krijgen, klinkt hoopvol.
Het antwoord, kort en krachtig. “Nee!”
Slecht nieuws presenteren; het blijft een kwestie van gevoel.


maandag 7 maart 2011

Emancipatiestrijd

Hij klopt, veegt en zuigt; die oude reclameslogan voor stofzuigers geldt niet voor mijn echtgenoot. Maar als levensgenieter bruist hij van verrassende ideeën die het leven leuker maken, dus dweilen doe ik er gewoon tussendoor.

Dat emancipatiestrijd andere proporties kan aannemen, zie ik door de ogen van mijn Turkse vriendin. Ons contact begint met hulp bij de inburgeringscursus. Door de persoonlijke ‘klik’ legt ze al snel haar hoofddoekje af, een eervol bewijs van vertrouwen en verbondenheid.
Een minder blije verandering is haar transformatie van vrolijkheid naar verdriet, wat later. Ze is geslagen door haar man omdat hun zoontje moest kotsen op het pluchen tapijt. Ze is tot in haar binnenste vernederd, maar gelukkig mentaal niet murw geslagen. De boze fonkeling in haar vochtige ogen zegt genoeg.

Je inleven in de Nederlandse maatschappij heeft meer om het lijf dan grammatica en spelling. Maar haar keurslijf zit strak. Samen een dagje Den Haag om te zien waar de Nederlandse regering zetelt, daartegen spreekt haar echtgenoot zijn veto uit.
“Ik ben geen oppas.”
Ook een eigen bankrekening wordt afgekeurd. Mijn loyaliteitsbalans slaat door naar haar kant en mijn vriendin opent een rekening op haar naam en mijn adres. Geen bankpost op haar mat.

Onze wekelijkse ontmoetingen worden overschreeuwd door de jongste man in huis, net drie, maar nu al heer en meester. Mijn Nederlandse blik ergert zich kapot aan hoe zijn moeder de scherven van de peertjes die hij uit de lamp voetbalt, gedienstig opruimt.
De dag waarop ik voorzichtig protesteer, stompt hij me met zoveel boze kracht dat hij bijna omvalt. Een fractie ben ik uit het veld geslagen. Omdat ik dit niet had zien aankomen en dit de eerste (en laatste) keer is dat ik een klap krijg van een man. Omdat zijn moeder zwijgend toekijkt.

Terugmeppen mag niet, noch van Allah noch van God. Corrigerend optreden moet!
Ik grijp het ventje bij beide armen en boor mijn blik diep naar binnen. Hij staat stokstijf, grote ogen van verbijstering. Voor hem een nieuwe ervaring, maar ik hoop dat de boodschap overkomt. Respect voor vrouwen, dat moet je leren in de kinderschoenen.

Een week later ben ik een paar dagen weg van huis. Bij terugkomst staat de vaat opgestapeld op het aanrecht en draaien er grijze stofwolken in de rondte over het laminaat.
Manliefs vergoelijkende “ik heb niets gedaan, hoor,” bedoelt hij vast anders dan ik het interpreteer. Troep ontstaat vanzelf en vaatwassers en stofzuigers doen het niet automatisch.  

Maar er staat een fles rode wijn paraat en de oven ruikt naar stokbrood. Opruimen kan morgen. Voor vandaag kan het me niks schelen. Geen klap!

vrijdag 4 maart 2011

In wat voor wereld leven we eigenlijk?

Vroeger was het leven overzichtelijk. De werkweek op kantoor begon met vaste startrituelen. ‘s Morgens met z’n allen rond de koffiemachine en verplicht luisteren naar de weekendbelevenissen van de baas. Verhalen als de koffie zelf: sterk.

In mijn eerste werkkring, bij de AMRO-bank (destijds nog niet gefuseerd met ABN), gold een extra beginritueel voor de hoogste regionen. Mijn werkplek was weliswaar op de veertiende verdieping, maar mijn functieniveau kwam nog niet aan de onderste maatschappelijke traptrede voor de paradepas-der-pikorde. Door de glazen ruiten van de kantoortuin zag je ze gaan, de krijtstreeppakkenpolonaise in optocht door het heilige der heilige, de kamer van de hoogste directeur. Vriendelijke hoofdknik naar opzij en de bijbehorende vraag hoe het weekend was geweest. Veel tijd om naar het antwoord te luisteren zal er niet geweest zijn, want het bank-stel moest in beweging blijven. Tijd was geld, en dat gold zeker voor het salaris van de financiële superman.

Nu, decennia later, blik ik soms met glimlach terug op die hiërarchische plichtplegingen uit de oude doos. De intrede der digitalisering heeft alles zoveel makkelijker gemaakt.
Leve de flexplek! Het thuiswerkkantoor! De laptops. De i-Pads. De smartphones. Ongebonden. Draadloos. Vrijheid, blijheid, gelijkheid! Toch?
Maar… gekoppeld aan Linked-In, met gekwetter op Twitter, houvast aan Hyves en Facebook krijgt het moderne werken een nieuw - tijdrovend - gezicht. Netwerken en lobbyen zijn werkwoorden met de nadruk op ‘werk’. In de virtuele wereld lijken relaties soms collectors items. Hoe meer schakels, hoe sterker de keten? Het bijhouden van social media is een dagtaak. Houden we nog tijd over voor het échte werk?

En eigenlijk, met die steeds grotere virtuele maatschappij groeit stiekem mijn heimwee naar de werkelijke wereld. Die van vlees en bloed. Vorige week kreeg ik een uitnodiging voor een koffieochtend met ondernemers. Hoera! Even lekker bijbabbelen zonder plichtplegingen.
Ont-moeten!
“Moet je zeker bij zijn,” motiveerde een collega per e-mail. “Als je daar je gezicht laat zien, groeit je digitale netwerk tegen de klippen op.”
Ahw… in wat voor wereld leven we nu eigenlijk?