Posts tonen met het label inburgering. Alle posts tonen
Posts tonen met het label inburgering. Alle posts tonen

dinsdag 28 oktober 2014

Hurken? Je kan de pot op!


“Je kunt de pot op! Die kan je in je zak steken.”
Wat een lekker begin van de werkweek om zo los te gaan in ongezouten krachttaal.
Ik kreeg het wel meteen terug. Met pingpongeffect en zonder greintje originaliteit, liet mijn gesprekspartner me weten waar ik mijn heil kon gaan zoeken: op diezelfde pot.
Het deed een beetje denken aan de verbale woordenoorlog van kinderen.
“Vind jij mij gek? Dan vind ik jou ook stom!”



Naäperij van het zuiverste kaliber, meer had ons tweegesprek (twee volwassen vrouwen, zij aan zij op de bank) eigenlijk niet om het lijf. Haar rol in de dialoog was misschien het beste te omschrijven als ‘voor spek en bonen’. Dat daar geen varkensvlees of groente aan te pas kwam? Daarvan had ze echt geen flauw idee.

Voor wie er nu geen chocola meer van kan maken: ik oefende samen met Leila uit Syrië voor haar inburgeringsexamen, onderdeel ‘Toets Gesproken Nederlands’. Ofwel: foutloos uitspreken van Nederlandse zinnen. Maar wat die woorden precies betekenen? 
“Daarvoor heeft de docent geen tijd. Als wij het kunnen nazeggen is het goed.”

Dat is geen rozengeur en maneschijn.
Hoewel ik de strekking onderschrijf, is dit niet in eerste instantie hoe ik mijn verbazing over het taalonderwijs onder woorden zou brengen. Wél een van de zinnen waarmee wij inburgeraars welkom heten in onze taal.
Je moet niet zo uit je slof schieten.
Zelfs als je weet dat een slof een ander woord is voor pantoffel? Dan begrijp je nog steeds niet wat die uitdrukking betekent.

“Moeilijk.” Dat woord kent Leila inmiddels moeiteloos uit haar hoofd. Logisch, want veel gebruikt. Hoe kan je ook al die onbekende woorden aan elkaar rijgen als je geen idee hebt van wat je zegt? Is dat niet zo’n beetje het voornaamste doel van spreekvaardigheid?

Heb je het fietsen nu nog niet onder de knie?
Nee, rijwielkilometers heeft Leila nog niet in de benen. Ze krijgt al knikkende knieën als ze zichzelf fantaseert op het zadel van zo’n wiebelend voertuig. Maar dat is weer niet wat die uitdrukking betekent.

Op je hurken zitten?
Ik weet maar één manier om te laten zien wat daarmee bedoeld wordt: vóórdoen. Eigenlijk zou dat trouwens prima gaan op de pot!

Van hurkhouding is het maar een kleine manoeuvre naar kleermakerszit. De enige goede positie in dit geval, want aan de manier waarop wij ‘onze buitenlanders’ wegwijs maken in het Nederlands zit nog wel een steekje los.




PS.
Met ingang van 1 november komt er een verandering in het inburgeringsexamen. De Toets Gesproken Nederlands wordt Spreekvaardigheid.  Laten we hopen dat vanaf die datum ook ‘weten wat je zegt’ daarin een vast onderdeel wordt.
http://www.exercisesinburgering.nl/inburgering-buitenland

maandag 24 februari 2014

Van de wereld en de grenzen


Denkend aan mijn kindertijd, zie ik soms die bal, bestaande uit zeshoekige vakjes van kunstleer. Een verjaarscadeau dat meer uitnodigde tot nadenken dan stuiteren en schoppen, vooral omdat ik me er over bleef verbazen hoe al die losse stukjes samen zo’n perfecte ronding konden vormen. Het was in de tijd dat ik me nog vol overgave kon inleven in sprookjesboeken, en fan was van mijn allereerste idool, Rob de Nijs. Zijn plaatje draaide ik op een krakerige pick-up. “Dag vader en dag moeder, dag zuster Ursula. Ik zie het hier niet zitten, ik ga naar Amerika.”





Sprookjesperspectief heeft plaats gemaakt voor realiteit. Rob de Nijs heeft overigens wel bewezen dat sprookjes bijna bestaan. Wie wordt er, dik in de 70, nog vader? Met een partner die bijna een halve eeuw jonger is? Doornroosje en Sneeuwwitje heb ik verruild voor de krant (misschien omdat de nieuwswaarde van hen wat is vervaagd?) en ook van nieuws kan ik blij worden. Soms! Tussen alle bomaanslagen, schiet- en moordpartijen door.

Een tijdje terug was er weer zo’n positieve impuls. Volgens minister van Onderwijs Jet Bussemaker moet Nederland zijn best doen afgestudeerde buitenlandse studenten hier te houden. Haar motivatie is gebaseerd op een rekensommetje van het Centraal Planbureau dat jaarlijks een slordige 740 miljoen euro verdiend kan worden als een op de vijf buitenlandse studenten (bijna 90.000 per jaar) blijft.
Van die bedragen heb ik weinig verstand, maar het lijkt me logisch dat het zonde is als alle aan Nederlandse hogeschool of universiteit opgedane kennis naar elders verdwijnt. Tenslotte hebben ‘wij’ toch met z’n allen geïnvesteerd in die buitenlandse jongens en meisjes die hier hun denkhoofd kwamen vullen? Laat ze dan ook bijdragen aan onze kenniseconomie.

Dat nieuwsbericht kreeg persoonlijkheidswaarde door een Iraanse vriend. Zeven jaar geleden kwam hij, technisch afgestudeerd in Teheran, naar Nederland. Zijn geplande opdracht van een maand (in de ICT) werd verlengd met een kunststudie op HBO- en aansluitend masterniveau. Grensverleggende nieuwe mogelijkheden. Geld heeft dat onze regering niet gekost, want als student van buiten de Europese Unie kwam hij niet in aanmerking voor studiefinanciering. Bovendien betaalde hij driemaal zoveel collegegeld als ‘ingezetenen’. Via de liefde (tweeënhalf jaar was hij de partner van onze dochter) heeft hij Nederland van binnenuit leren kennen. Terugkeer naar Teheran is niet meer mogelijk, want in zijn thuisland worden ‘weglopers’ niet bepaald met warme armen verwelkomd.
(Je hoeft niet eens zo vaak naar het Journaal te kijken om te zien hoe bepaalde regimes functioneren). Met Iraans heimwee in zijn hoofd en hart is ons land zo’n beetje zijn tweede vaderland geworden.

Dat er eisen worden gesteld aan buitenlanders voordat ze officieel worden toegelaten, is best begrijpelijk. Daarop heeft hij dan ook goed geanticipeerd.
Nederlands leren. Check! Alle inburgeringexamens gehaald en bijna accentloos sprekend.
Economisch onafhankelijk zijn. Check! Gewerkt naast zijn studie, en nu een vaste baan.

Evengoed, die brief van de IND. Een aanmaning om het land te verlaten. Reden: onbekend. Bestemming: al niet veel bekender. Na een half jaar depressief vechten voor een hoopvollere uitslag ontvouwde hij gisteren zijn plan. “Amerika misschien.” Zonder de blije blik en de opgewonden spanning die hoort bij ‘een nieuw leven tegemoet’. Want de vliegreis wordt letterlijk een vlucht.
Een retourtje boeken, terwijl je weet dat je niet terugkeert.
Interen op je laatste spaartegoeden, omdat je daar niet werken mag.
Een kamer proberen te scoren en de begintijd overleven in de duisternis van illegaliteit.


 


Gisteren bezochten we de schapenboerderij van een vriendin. Ik zag hoe hij daar stond, in de stal, zijn voeten in het stro. Een Hollandse geest met donkere oogopslag en een wit lammetje in de handen. Even kwam de associatie bovenborrelen met dat reclamefilmpje van alweer jaren terug met in de hoofdrol die bukkende man met een zwarte baard. “Gewoon een tegelzetter.”
De nieuwe variatie op een thema: geen rituele slachting, maar het Hollandse lentegevoel. Waarschijnlijk voor de laatste keer.

De wereld is geen vakjesbal, maar er zijn grenzen. Het leven is geen sprookje. Heel wat minder makkelijk te accepteren is het ogenschijnlijk grillige lijnenspel van de regelgeving. Waarom moet iemand die aan alle wettelijke voorwaarden voldoet zomaar weg? Valse voorwendsels hadden hem misschien een stuk verder kunnen brengen, maar… eerlijkheid duurt toch het langst?

“Het leven is een dans,” lijkt de wonderschone theorie van Meester Prikkebeen, de vlindervanger en broer van zuster Ursula. Maar wat is de lol van zo’n stoelendans als er geen plaats voor je is? Vertrekken naar het land van de ongekende mogelijkheden? Hoe aanlokkelijk klinkt dat als je – ongewild – ergens weg moet waar je je net begon thuis te voelen?
Dag vader en dag moeder… dat wordt dan toekomstmuziek met trieste ondertoon.






woensdag 20 juni 2012

Boerenkool, baklava en half bloot




Is Nederland Nederland nog wel? Ach ja, ons land nieuwe stijl is gewoon kleurrijker geworden. Smakelijker ook. Zonder couscous en baklava waren we altijd bij boerenkool en boterkoek blijven hangen. Best lekker op z’n tijd, maar verandering van spijs doet eten.




Wél even de taal leren, dat geldt voor iedereen die hier officieel wil meetellen. En dat tellen, dat gaat niet altijd zo ééntweedrie. Hoezo zeven EN twintig? Waarom niet, net zoals in het Engels, de logische lijn? Twenty seven! Wie begint er nou achteraan? We zijn toch zeker geen Arabieren!

Tot tien tellen is sowieso moeilijk als je in je vader- of moederland nauwelijks onderwijs hebt genoten. Zo’n wankele educatieve ondergrond blijft bestaan, ook bij verhuizing naar de andere kant van de wereld. En je zal maar uit een land komen waar mensen soms van de honger sterven op straat. Hoe voel je je dan als je voor het eerst van je leven een supermarkt bezoekt? Met al dat eten, zomaar voor het grijpen. En wat te denken van die billboards van katten en honden boven het schap met dierenvoer? “Wow, kan je die beesten hier ook al kopen?” dacht een jongeman uit Somalië. Dat al die dozen en blikken gevuld waren met dierenvoer was voor hem een onbegrijpelijk wereldwonder.

Verder kan er in de supermarkt weinig mis gaan. Behalve als je in de rij voor de kassa het dringende verzoek krijgt je wagentje even vooruit te schuiven. Vol onbegrip blijf je stokstijf staan. Actie ho maar. ‘Heb je weer zo’n luie buitenlander’, denkt de caissière en geeft een ongeduldige ruk. Weet zij veel wat jij net geleerd hebt in de Nederlandse les? ‘Boodschappenkarretje’.  
En waarom in de vredesnaam naar de groenteboer gestuurd voor een peertje?
Gaat er nou niemand een lichtje op dat je dat dáár niet kopen kan: een bolletje voor in de lamp!
En dan hebben we het nog niet eens over de betekenis van al die onbegrijpelijke uitdrukkingen.

Babylonische spraakverwarring zorgt soms voor humoristische vergissingen. Maar vaak ook, ondanks alle cultuurverschillen, willen we in feite allemaal hetzelfde. ‘Een economische school voor de kinderen,’ zoals een Egyptische moeder het formuleerde. Betekende dit dat ze niet bereid was te investeren in het onderwijs? Integendeel! Maar ‘oecumenisch’ is zo’n woord waarover zelfs veel Nederlanders nog struikelen.


Soms zit een valkuil in onverwachtse hoek. Zoals bij de bestelling van een blijmoedige buitenlandse die de warme bakker een kriebel in de buik bezorgde: “Een half wit bloot.” 
Nee, geen Chinese die de R niet kon uitspreken, maar een Spaanse schone met een lollige schoonvader die graag wat verwarring zaaide bij het dagelijks brood.
Weinig om het lijf? Zij kwam wel thuis met het schaamrood op de kaken. 
Of schoonpapa begreep dat hij bij zulke humor vooral zelf in zijn hemd stond, valt te betwijfelen. De betekenis van 'met lege handen staan' snapte hij meteen, want zij ging voorlopig geen boodschappen meer doen.









Van hand naar hart



Voor Stichting Netwerk in Hoorn: de meerwaarde van vrijwilligerswerk. 

Het begon als 'taalcoach' van een Turkse vrouw, maar als menselijk contact een gezicht krijgt, vallen cultuurverschillen weg en spreek je ineens gevoelsmatig alleen nog maar dezelfde taal.


dinsdag 3 april 2012

Inburgering; zonder koffie, met geroezemoez


Waar komt toch dat cliché vandaan dat buitenlanders –mañaña, tempo doeloe – altijd zoveel trager zijn dan wij, Nederlanders? Op de dag dat mijn Turkse taalvriendin inburgeringsexamen moet doen, wil zij al om negen uur ’s morgens afreizen naar Amsterdam, terwijl ik twee uur later nog vroeg genoeg vind.



Al 20 minuten van tevoren staan we op het perron. Voor mij iets totaal nieuws, meestal kom ik pas op het allerlaatste moment aanrennen. Wie weet is het dan toch waar… dat alleen Nederlanders dat kunnen: omdat ze snel zijn?

Voor onze nationale logistieke trots gaat die kwaliteit helaas lang niet altijd op.
‘Vijf minuten vertraging’ meldt het bordje boven het perron, op de tijd dat de trein had moeten binnenrijden. Als we er eenmaal inzitten, de gele blauwgestreepte limousine over het spoor, krijgen we de melding dat we er het volgende station alweer uit moeten. Een treinstel uit de rails gelopen ergens onderweg.  Praktijkervaring Nederlandse cultuur nog voordat het examen begonnen is. Niet goed om de stalen zenuwen in bedwang te houden, maar dankzij een be’rijd’willige echtgenoot lukt het gelukkig toch op tijd te arriveren: over de snelweg.

Als mijn vriendin nog natrillend in  het examenlokaal is verdwenen, blijf ik - samen met tientallen kandidaten - achter in de wachtruimte, waar de koffiemachine het niet doet. Geen visitekaartje voor een land dat beweert een koffiecultuur te hebben. Waarom staat hier niet zo’n supersonisch George Clooney-apparaat?

Is het gek dat juist nu het Novilon, in gedekte tinten, me een beetje doet denken aan koffie met slecht doorgeroerde melk? Voorzichtig gluur ik om me heen. Dit zijn ze dus, de nieuwe Nederlanders. Al die gezichten vormen een palet van vele nuances bruin. Van bijna zwart tot … tsja koffie verkeerd, en sommige gezichten misschien net een tintje lichter dan normaal door de examenvrees. Een smeltkroes van kleuren, maar koffie ho maar!

De verbroedering is er niet minder om. Nervositeit is internationaal. Deze mensen, afkomstig uit talloze landen en hun gemeenschappelijke nieuwe taal nog nauwelijks machtig, verstaan elkaar. In woord of gebaar. De een woont in Utrecht, de ander in Zeist. Maar hoe leg je zonder enig referentiekader uit waar die plaatsnamen voor staan? Twee of drie jaar in Nederland; de verblijftijd hier is de graadmeter waarop men elkaar beoordeelt. Geroezemoes, eigenlijk best een mooi mysterieus woord. Vooral als je die laatste ‘s’ als ‘z’ uitspreekt.

Hoofddoekjes, gehaakte petjes. Soms voor de lol, soms voor de religie. En soms heeft het niet veel om het lijf. Een heel rijtje mannen in karakteristieke positie, benen wijd, druk bezig ter kruishoogte. Met de apps van hun mobielen wel te verstaan. Qua uitstraling volledig ingeburgerd.

Sommige mannen zien er nog zo exotisch uit - zelfs verkleed in jeans - dat ze zo teruggeplaatst zouden kunnen worden in de bushbush. Ojee, dat klinkt politiek verdacht.Zo’n karakteristiek ogende Afrikaanse man zetelt tegenover me, met een spannend knisperig pakketje op zijn schoot. De magie vervliegt zodra ik zie wat eruit tevoorschijn komt: Mariabiscuit.

Wapperende zwarte jassen vliegen voorbij, bij de oproep: NT2 startklaar. Geen idéé wat dat betekent. Dan schuift er een man met fonkelende ogen naast me. Een ondeugende steelse blik opzij. Hij komt uit Izmir in Turkije, woont vier jaar in Nederland en heeft een Nederlandse vriendin. Ach was ik maar zo’n 20 jaar jonger, had hij geen partner en was ik niet getrouwd. Reken maar dat het dan verder had kunnen komen dan dit vluchtige gesprekje. Hij moet óp voor Nederlandse conversatie, voor de vijfde keer. Hoe bestaat het dat hij al vier keer gezakt is, zo uit de losse pols doet hij het perfect.

Er ontstaat even wat commotie over de kandidatenlijst.
“Meneer Azoe, u bent toch al geweest?” meldt een pinnige mevrouw met blond uitgroeipluis.
“Oh nee, dat is Azdoed. Dat lijkt ook zo op elkaar!”
Verwarring alom. Ook voor ons, oude Hollanders, valt er nog veel te leren.
Vlak voor hij opstaat voor zijn vijfde toets, buigt de wonderschone Turk nog even naar me over. “Nederlandse vrouwen zijn als het weer, wisselend met de dag.”



dinsdag 22 november 2011

Steunkousen

Het is zo mistig dat ik pas op een paar meter afstand de donkere gestalte links van de weg kan onderscheiden. Gehuld in een diepdonkerblauwe, vormeloze mantel en het hoofd verscholen onder een zwarte omslagdoek ziet mijn Turkse vriendin Feriha er authentieker uit dan ooit. Met een zucht laat ze zich op de rechtervoorstoel zakken, haar handen houvast zoekend aan het railsje langs het autodak. Het is duidelijk, steunkousen zijn hard nodig.



Voor de zekerheid laat ik haar nog even het adres opnoemen, Mirandellastraat nummer 153. Een kwartiertje later parkeren we bijna voor de deur. Een stukje verderop laat net een taxichauffeur zijn passagier uit.

Verbaasd constateren we dat zij nog steeds buiten staat, als wij - in traag tempo – komen aanschuifelen. Voor de zekerheid druk ik ook nog even op de bel. Drie keer, en op allebei, de witte en de zwarte. Geen teken van leven, de deur blijft hermetisch dicht.
Ook dat bordje ´chiropractor´ doet niet direct een belletje rinkelen. Pas langzaam dringt het tot me door dat ´kraken´ weinig te maken heeft met steunkousen. En dat er niet alleen een Mirandellastraat maar ook een Mirandellahuis is, en wij ons dus op de verkeerde locatie bevinden.

De per taxi gearriveerde mevrouw is zo´n typisch Indonesische deftige dame met een zweem vergane glorie om zich heen. Er is weinig fantasie voor nodig om haar statig te zien zitten achter de tulen klamboe, wenkend naar de baboe om de theeceremonie te voltrekken. De vanzelfsprekendheid waarmee ze mijn aanbod om haar ook even naar het andere adres te rijden, aanvaardt, bevestigt dat beeld.

Zij aan zij op de achterbank zien beide vrouwen er weer been in. Niet gehinderd door hun Turkse en Indische achtergrond worden ervaringen met Nederlandse doktoren luidkeels uitgewisseld. Vanaf het dashboard wijst een Vlaamse stem me de weg naar het nieuwe adres. Hoe multiculti.

Even later zitten we met z´n drieën in de hal van het zorgcentrum. Een toplocatie voor een klantenkring van steunkousgebruikers.
Als Feriha wordt opgehaald, raakt de Indonesische dame wat van slag. “Ik had toch eerder een afspraak? Ik moet naar huis, want zo meteen krijg ik mijn hulp.”
Nerveus haalt ze iets ter grootte van een lunchtrommeltje tevoorschijn. Pas als ze daarop fanatiek begint te drukken, begrijp ik wat het is. Haar mobiele telefoon, waarschijnlijk zo´n seniorenmodel met extra grote toetsen. Alleen jammer dat ze het nummer in het minuscule adresboekje niet goed kan lezen.

Net als ik wil aanbieden even te helpen, komt mijn Turkse vriendin weer tevoorschijn, haar gezicht één groot vraagteken.
“Volgende week moet ze terugkomen,” snijdt de kousprofessional haar verbaal de pas af. En dan is de volgende aan de beurt.
“Ga jij mij bellen?” vraagt Feriha nog even. Haar welbekende vriendelijke glimlach wordt beantwoord met haastig schudden. Belt u niet, wij bellen u.

Helemaal begrijpen doet ze het niet, mijn Turkse vriendin, en dat snap ik best. Onderweg in de auto leg ik uit dat deze keer haar maten zijn opgenomen en dat ze binnenkort een uitnodiging krijgt op de kousen op te halen.
“Ga jij weer mee dan?” vraagt ze. Een zinnetje dat ze inmiddels feilloos beheerst.

We hebben elkaar leren kennen omdat ik haar zou steunen bij haar taallessen voor de inburgering. Inmiddels is mijn taak zover uitgedijd als de dikke bobbels op Feriha’s benen, waarvoor ze nu die medische kousen nodig heeft. Maar ach, als het even kan, probeer ik weleens wat in te passen. Een vreemde taal leren is lastig, maar dat geldt zeker ook voor het passen in een nieuwe cultuur. Beide gaan nu eenmaal stap voor stap.