Begraafplaatsen
zijn voor mij een doodlopend spoor. Ik ben niet vaak te vinden aan een
grafsteen, zakdoek onder handbereik. Uiteraard heb ik respect voor mensen die
wel steun, verbinding, of wat dan ook vinden waar het stoffelijk overschot ligt
van degene die belangrijk voor hen is geweest. Zelf vind ik op zo’n plek echter
weinig. Waar het in mijn ogen werkelijk om draait, is volgens mij allang vervlogen.
Bovendien
lukt het me uitstekend iemand te herdenken, altijd en overal. Op een bepaalde
dag, door een zweem van een geur, een vlaag van een liedje of gewoon… omdat ik
die persoon zo erg mis. De plaatjes die iemand heeft geëtst in mijn hart,
worden nimmer uitgewist. Of, zoals de woorden die mijn grootmoeder graag
citeerde van een beroemde filosoof (was het Victor Hugo?) nog nagalmen in mijn
hoofd: “De doden zijn niet weg. Ze zijn onzichtbaar.”
In
onbekende oorden bezoek ik weleens zo’n grafveld. Vooral uit nieuwsgierigheid
naar hoe men daar de overledenen te ruste legt. De marmeren grafstenen –
meestal zwart, met van die ingelegde gouden letters – waarop Italiaanse vrouwen
zich uitleven met wasmiddel en boenkwast. Niet te hard, want het moet wel
blijven glimmen. De door betonrot aangevreten oeroude huisjes op de
begraafplaatsen in Frankrijk of de lichtgeroeste ijzeren grafkruizen waar de
Anglicaanse scepter wordt gezwaaid.
Teksten
op dodenakkers wekken soms mijn verbazing, vooral als ze lijken uit te
monden in complete levenshistories en karakterschetsen. Alsof in priegellettertjes
iemands volledige doopceel moet worden gelicht. Maar het is juist die ene kreet
- “Forever Young” – die mijn complete fantasiemachinerie in werking zet en dagenlang
blijft hangen.
Totaal
ongepland stuitte ik gisteren, tijdens een Veluwewandeling, op een dodenakker. De
Airborne War Cemetery, in Oosterbeek. Uit respect voor degenen die tijdens de
Slag om Arnhem hebben gevochten voor onze vrijheid deed ik een rondje; op mijn
grove wandelschoenen behoedzaam over het onberispelijk gemaaide – geen
onkruidje – grasveld.
Mijn ogen
langs de regels op de haast identieke witte gedenkstenen, bijna als het uitzoeken
van een bibliotheekboek: naam en titel.
Ballantyne,
Flying Officer.
Erickson,
navigator.
Taylor,
driver.
Dowall,
sergant.
Jonge
mannen, allemaal. Nog vóór de overbrugging van hun jeugdjaren naar zelfstandig
leven, was hun toekomst al voorbij.
Het
maakte indruk. Vooral die ene, maagdelijk witte steen.
“A soldier,
known unto God.”
Hopelijk
heeft hij nog lang voortgeleefd in de herinnering van de mensen die hem misten.
Forever
young.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten