‘Nou kan je je mooi uitleven in de tuin en hoef je nooit meer op vakantie!’ Het klonk bijna als ‘lekker puh’, die constatering van een bezoekster in ons nieuwe huis, mét tuin. Het huis is alweer dertien jaar oud, maar mijn ojee&onee zijn nog kersvers voelbaar.
De Duitsers? Die zijn altijd aan het spitten op het
strand. Nou, wie een kuil graaft voor een ander… De Engelsen? Die slurpen de hele dag thee, mét melk. Geen
wolkje, maar een complete wolkbreuk. De Spanjaarden? Die schuiven alles op de
lange baan. Mañana, mañana.
Kijk, dát zijn nou de dingen die je ontdekt als je eens
van je luie stoel komt. Vooral dat ze niet kloppen! Je hoeft er niet eens ver
voor weg. Kijk naar ons Nederlanders, die zijn er ook in alle soorten en maten.
Alleen al de drijfveer waarom ze op vakantie gaan (of eh… niet).
Je hebt er die sleuren hebben en houwen achter zich aan
in de pipowagen op wielen, om lekker ergens anders de clown uit te hangen. Maar
wel met de eigen potten en pannen bij de hand, liefst ook nog met het
vertrouwde uitzicht door het raampje mét gordijntje, zelfgehaakt. Er zijn er ook die zich op Schiphol laten verrassen. ‘We
boeken gewoon de eerste de beste last
minute’. Met hun (uiteraard lichtgewicht) rugzak trippen ze naar onbekende
verten.
Zelf hang ik er zo’n beetje tussenin. Wel het halve
huishouden mee, maar graag richting nieuwe horizonnen. Als ‘hoe ouder hoe
bezadigder’ de stelregel is, ontwikkelt mijn reisgedrag zich in tegengestelde
richting. Vroeger – en ik schaam me er best een beetje voor – maakten manlief
(toen nog vriend) en ik een Busreis naar Parijs. Waarom in vredesnaam? Als je
je even kwaad maakt achter het stuur, scheur je binnen zes uur zeven rondjes om
de Arc de Triomphe. Zeven ja, want je komt bijna niet meer uit de draaicirkel
van botsende voitures. Dat probleem had je tenminste niet achterin de bus.
Veel van die trip ben ik vergeten. Vast verdrongen, in
een vlaag van identiteitsvervaging, hobbelend in de dubbeldekker tussen al die
mensen van de generatie waar ik nú bij hoor, maar met wie ik allang niet meer
op reis ga.
Eén souvenir van die trip gaat al de rest van mijn leven
mee. Gekregen van de lokale reisleider die bij Porte de la Chapelle, aan de
rand van de stad, ineens voorin de bus stond. Met zijn donkere, krullerige
bakkebaarden, zwarte pantalon en glimmende schoenen, was hij in mijn ogen dé
Fransman ten voeten uit. Op gladde zolen schaatste hij over de glibberige
kinderkopjes in Quartier Latin, wij met z’n alleen wankelend achter hem aan. Toch
is het niet de personificatie van la douce France die nog dagelijks in mijn memoires
rondspookt, maar zijn gedachtegoed. Met een licht vermoeid lachje op de lippen, dat verraadde dat zo’n tripje voor hem niets ‘oh la la’s’ meer had,
legde hij iedereen die zweemde naar vragen of klagen het zwijgen op. Met gedecideerd handgebaar en een trefzeker credo: ‘Parijs is een stad voor
makkelijke mensen!’
Die woorden zijn zo’n beetje het eerste wat ik in de
vakantiekoffer prop. Valt het hotel tegen, stortregent het dagenlang of is het
eten niet te pruimen? Dan ben ik weer even op busreis naar de Lichtstad. Er bestaat vast ook geen stereotiepe Franse volksaard, maar zij hebben wel iets bedacht
waarvan ik graag mijn deel opeis: joie de
vivre.
Er zijn in de wereld vele veldslagen gevoerd (en nog)
maar met de Franse slag overwin je alles. Parijs is een stad voor makkelijke mensen. Dat geldt
eigenlijk overal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten